e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kessel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
laag grond laag: loag (Kessel) laag (znw.) [SGV (1914)] III-4-4
laaggelegen weidegrond broek: brōk (Kessel) Laaggelegen, vaak natte weidegrond, die men meestal gebruikt om te hooien. Vergelijk ook lemma 1.3.3 ɛbeemdɛ.' [N 14, 52; N P, 5; JG, 1a, 1b; S 5; A 10, 4; RND 20; L 19b, 2aI; Vld.; monogr.] I-8
laagte in het landschap laagte: liǝxtǝ (Kessel) Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20] I-8
laars tot of boven de knie stevel: sjtevels (Kessel) Hoe noemt men de laarzen (die tot of boven de knie reiken)? [DC 09 (1940)] III-1-3
laatste evangelie t letste evangjillióm?].: letste evangelie (Kessel) Het laatste evangelie, het beginmstuk van het evangelie volgens Johannes, dat gelezen werd na de zegen [t lèste evangillie [N 96B (1989)] III-3-3
lade trek: treͅk (Kessel) tafella [DC 53a (1978)] III-2-1
lam lam: lamp (Kessel), lām (Kessel), lammetje: lɛmkǝ (Kessel), schaapje: šø̜pkǝ (Kessel) Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.] I-12
lamp lamp: lamp (Kessel) lamp [SGV (1914)] III-2-1
lampenpit lemmettengaren: lēmeͅtəgārə (Kessel), wiek: wēk (Kessel) lampepit [SGV (1914)] III-2-1
landerijen boerderij: burdǝri (Kessel), land: lanjtj (Kessel) Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.] I-8