21288 |
melkboer |
melkboer:
mɛləgbu:r (L298p Kessel)
|
melkboer [RND]
III-3-1
|
24808 |
melkdistel |
melkdistel:
[gezeefd uit Distel. HB]
melk distel (L298p Kessel)
|
[DC 69 (1994)]
I-7
|
34227 |
melkstoeltje |
melkstoeltje:
mɛlkštø̄lkǝ (L298p Kessel)
|
Houten krukje met drie of vier poten waarop men zit bij het melken van de koeien. Zie afbeelding 10. [A 9, 13; A 42, 18a; JG 1d; monogr.]
I-11
|
19930 |
melkzeef |
zij:
zi (L298p Kessel),
zijschotel:
zišōtǝl (L298p Kessel)
|
Voorwerp waarmee men melk zeeft. Het is een soort vergiet met als bodem een doek. De melk wordt uit de melkemmer via deze melkzeef in de melkbus gegoten. Hierdoor blijven grove verontreinigingen achter. Zie afbeelding 11. [A 18, 11a; L 48, 35.Ia; Lu 2, 35.Ia; Gwn 8, 6; JG 1d; monogr.]
I-11
|
20149 |
mens (alg.) |
mens:
ook voor man en vrouw; zowel geringachting als sympathiek medelijden
miens (L298p Kessel),
mins (L298p Kessel)
|
mens; wordt mensch gebruikt in de betekenis van man? Spreekt een vrouw b.v. van mn mensch?, wanneer ze haar man bedoelt? Komt het mensch voor in de betekenis van vrouw? En bedoelt men met die zegswijze alleen geringachting of ook sympathiek medelijden? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
24212 |
merel |
merel:
maerel (L298p Kessel),
mèrel (L298p Kessel),
mêrel (L298p Kessel)
|
Hoe heet de merel? [DC 06 (1938)] || merel [DC 50b (1975)], [SGV (1914)]
III-4-1
|
17563 |
merg |
merg:
mark (L298p Kessel, ...
L298p Kessel)
|
Beenmerg. Hoe noemt men in uw dialect de zachte en vette substantie, die de holte van de beenderen vult ? (Alg. Ned.: merg) [DC 42B (1967)] || merg [SGV (1914)]
III-1-1
|
33754 |
merrie |
meer:
mē̜r (L298p Kessel)
|
Gebruikt als handels-, werk-, voermans- en als fokpaard. [JG 1a, 1b; A 4, 2a; L 11, 11; L 20, 2a; L A1, 92; S 27; Wi 4; monogr.]
I-9
|
19756 |
mes |
mets:
mets (L298p Kessel)
|
mes [SGV (1914)]
III-2-1
|
32591 |
mest verspreiden |
(mest) breken:
brē̜kǝ (L298p Kessel),
(mest) spreiden:
špręi̯ǝ (L298p Kessel)
|
De hoopjes mest die op het land liggen, moeten vóór het ploegen gelijkmatig over het land worden verdeeld met de riek: men neemt telkens een hoeveelheid mest op, om deze vervolgens uiteen te schudden, terwijl men met de riek een slingerbeweging maakt. [N 11, 20; N 11A, 23; N M, 8b add.; A 9, 27; RND 51; JG 1a + 1b + 2c; JG 2b-4, 9; monogr.]
I-1
|