e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kessel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
melkboer melkboer: mɛləgbu:r (Kessel) melkboer [RND] III-3-1
melkdistel melkdistel: [gezeefd uit Distel. HB]  melk distel (Kessel) [DC 69 (1994)] I-7
melkstoeltje melkstoeltje: mɛlkštø̄lkǝ (Kessel) Houten krukje met drie of vier poten waarop men zit bij het melken van de koeien. Zie afbeelding 10. [A 9, 13; A 42, 18a; JG 1d; monogr.] I-11
melkzeef zij: zi (Kessel), zijschotel: zišōtǝl (Kessel) Voorwerp waarmee men melk zeeft. Het is een soort vergiet met als bodem een doek. De melk wordt uit de melkemmer via deze melkzeef in de melkbus gegoten. Hierdoor blijven grove verontreinigingen achter. Zie afbeelding 11. [A 18, 11a; L 48, 35.Ia; Lu 2, 35.Ia; Gwn 8, 6; JG 1d; monogr.] I-11
mens (alg.) mens: ook voor man en vrouw; zowel geringachting als sympathiek medelijden  miens (Kessel), mins (Kessel) mens; wordt mensch gebruikt in de betekenis van man? Spreekt een vrouw b.v. van mn mensch?, wanneer ze haar man bedoelt? Komt het mensch voor in de betekenis van vrouw? En bedoelt men met die zegswijze alleen geringachting of ook sympathiek medelijden? [DC 05 (1937)] III-2-2
merel merel: maerel (Kessel), mèrel (Kessel), mêrel (Kessel) Hoe heet de merel? [DC 06 (1938)] || merel [DC 50b (1975)], [SGV (1914)] III-4-1
merg merg: mark (Kessel, ... ) Beenmerg. Hoe noemt men in uw dialect de zachte en vette substantie, die de holte van de beenderen vult ? (Alg. Ned.: merg) [DC 42B (1967)] || merg [SGV (1914)] III-1-1
merrie meer: mē̜r (Kessel) Gebruikt als handels-, werk-, voermans- en als fokpaard. [JG 1a, 1b; A 4, 2a; L 11, 11; L 20, 2a; L A1, 92; S 27; Wi 4; monogr.] I-9
mes mets: mets (Kessel) mes [SGV (1914)] III-2-1
mest verspreiden (mest) breken: brē̜kǝ (Kessel), (mest) spreiden: špręi̯ǝ (Kessel) De hoopjes mest die op het land liggen, moeten vóór het ploegen gelijkmatig over het land worden verdeeld met de riek: men neemt telkens een hoeveelheid mest op, om deze vervolgens uiteen te schudden, terwijl men met de riek een slingerbeweging maakt. [N 11, 20; N 11A, 23; N M, 8b add.; A 9, 27; RND 51; JG 1a + 1b + 2c; JG 2b-4, 9; monogr.] I-1