17694 |
speeksel uitspuwen |
spijen:
sjpieje (L298p Kessel),
ṣpijə (L298p Kessel)
|
(speeksel uit)spuwen [RND] || spuwen [SGV (1914)]
III-1-1
|
22841 |
spel (alg.) |
spel:
sjpeul (L298p Kessel)
|
spel [SGV (1914)]
III-3-2
|
18390 |
speld |
speld:
špɛlt (L298p Kessel)
|
Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.]
II-7
|
28970 |
spelden |
spelden:
špɛltǝ (L298p Kessel)
|
Met spelden stukken kleding of panden aan elkaar vastspelden. [N 59, 74; L 7, 20; S 34]
II-7
|
22383 |
spelen (alg.) |
spelen:
sjpeule (L298p Kessel)
|
spelen [SGV (1914)]
III-3-2
|
24247 |
sperwer |
stootvors:
sjtoëtvors (L298p Kessel)
|
sperwer [DC 42b (1967)]
III-4-1
|
19804 |
spiegel |
spiegel:
sjpeegel (L298p Kessel)
|
spiegel [SGV (1914)]
III-2-1
|
21373 |
spijbelen |
heggenschool houden:
heggesjoel haoje (L298p Kessel),
hèkkesjool hoaje (L298p Kessel)
|
spijbelen [SGV (1914)] || wegblijven van school: Hoe noemt men heimelijk, zonder medeweten van de ouders, ---? [DC 24 (1953)]
III-3-1
|
24379 |
spin |
spin:
sjpin (L298p Kessel),
špen (L298p Kessel)
|
spin [RND], [SGV (1914)]
III-4-2
|
20121 |
spinnen |
spinnen:
špenǝ (L298p Kessel)
|
De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.]
II-7
|