e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kessel

Overzicht

Gevonden: 2325
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boog boog: b^oͅ. ch (Kessel) boog [RND] III-3-2
boom (alg.) boom: bōūm (Kessel), boͅu̯m (Kessel), buim (mv.): buim (Kessel) boom [RND], [SGV (1914)] || boomen (mv.) [SGV (1914)] III-4-3
boomgaard bongerd: boŋərt (Kessel) I-7
boomleeuwerik heileeuwerik: heileuwerik (Kessel) Hoe heet de boomleeuwerik? [DC 06 (1938)] III-4-1
boon, algemeen bonen: bōǝnǝ (Kessel), boon: bōǝn (Kessel) Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23] I-5
boos kwaad: kwoad (Kessel) 01; kwaad [SGV (1914)] III-1-4
bord telder: telder (Kessel) bord [Roukens 03 (1937)] III-2-1
borg borg: börg (Kessel) borg [SGV (1914)] III-3-1
borstel borstel: borstel (Kessel, ... ), strobber: struber (Kessel) borstel [DC 15 (1947)], [SGV (1914)] || schrobber (van takjes) [DC 15 (1947)] III-2-1
borsten memmen: memme (Kessel), tieten: tiete (Kessel) borsten van de vrouw [mamme, memme, tette, tiete] [N 10c (1995)] III-1-1