e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kessel

Overzicht

Gevonden: 2325
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zich inbeelden zich inbeelden: zich inbeelde (Kessel) inbeelden, zich [SGV (1914)] III-1-4
zicht zicht: zex (Kessel) Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51] I-4
ziek krank (du.): krank (Kessel) ziek [SGV (1914)] III-1-2
ziekenzuster zuster: zuster (Kessel) Een zuster die zich bezig houdt met de verpleging van zieken [leefdezuster]. [N 96D (1989)] III-3-3
ziekte krankheid: krankheid (Kessel) ziekte [SGV (1914)] III-1-2
ziel ziel: zeel (Kessel), zièl (Kessel) De ziel [zieël, zie.l, zeel]. [N 96D (1989)] || ziel [SGV (1914)] III-3-3
zien, kijken kijken: kieke (Kessel), zien: zeen (Kessel), zēn (Kessel) kijken [SGV (1914)] || zien [RND], [SGV (1914)] III-1-1
zijaltaar zijaltaar: zie-altaar (Kessel, ... ) In een zijbeuk [zijaltaar?]. [N 96A (1989)] || Op het priesterkoor [zijaltaar?]. [N 96A (1989)] III-3-3
zijbeuk zijbeuk: ziebeuk (Kessel) De beide zijruimten, links en rechts van het middenschip [zijbeuken?]. [N 96A (1989)] III-3-3
zijde zij: zieə (Kessel) heup - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1