33725 |
hek |
hek:
hęk (L298p Kessel)
|
Algemene benaming. [N 14, 62; S 13; L 1a-m; RND 8, 20; R I, 44; R I, 45; monogr.]
I-8
|
33726 |
hek aan de ingang van een wei |
hek:
hęk (L298p Kessel),
poort:
port (L298p Kessel),
vaargat:
vǭrgāt (L298p Kessel),
varen:
vǭrǝ (L298p Kessel)
|
In dit lemma zijn vooral de antwoorden ondergebracht van de vragen naar ø̄hek aan de ingang van een weiø̄ (N 14, 67), ø̄een (toegangs)hek, gevlochten van twijgen en opgehangen tussen twee stijlen, dat in een omheining is aangebracht of op een dam (in een sloot) is geplaatstø̄ (A 25, 5a), ø̄een hek, slag- of draaiboom op een doorgang naar akker of weide, of ter versperring van een weg in privaatbezitø̄ (L 19B, 6). [N 14, 67; A 25, 5a; L 19B, 6; Vld.; JG, 2c; monogr.]
I-8
|
23906 |
hel |
hel:
hèl (L298p Kessel)
|
De hel [hèl, höl]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19915 |
hemel |
hemel:
dən he.məl (L298p Kessel),
hemel (L298p Kessel, ...
L298p Kessel)
|
De hemel [himmel, heemel]. [N 96D (1989)] || hemel [RND], [SGV (1914)]
III-3-3
|
23241 |
hemelvaartsdag |
hemelvaart:
hemelvaart (L298p Kessel)
|
Hemelvaart, Hemelvaartsdag [Hiemelvaart, Himmelvaatsdag, Himmelvaat, Kriste hiemmelvaat]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
34474 |
hen met kuikens |
kloek:
kluk (L298p Kessel)
|
Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.]
I-12
|
19511 |
hengsel |
hengel:
hungel (L298p Kessel)
|
hengsel [SGV (1914)]
III-2-1
|
33748 |
hengst |
hengst:
heŋs (L298p Kessel),
heŋst (L298p Kessel)
|
Ongesneden mannelijk paard. [JG 1a, 1b; A 4, 2b; L 20, 2b; L 39, 42; L A1, 166; S 27; Wi 8; monogr.]
I-9
|
27358 |
hennep |
hennep:
hɛnǝp (L298p Kessel)
|
Cannabis sativa L. De tot een paar meter hoog opgroeiende eenjarige plant met getande zesvingerige bladeren. Van de vezels vervaardigt men touw en grof linnen voor zeilwerk. Het zaad is oliehoudend en wordt ook wel als vogelvoer gebruikt. Hennep is een tweehuizige plant, zodat men kan spreken van mannelijke en de vrouwelijke planten. De mannelijke (Cannabis sativa mas L.) groeit aanvankelijk harder, maar sterft ook eerder af. Hij is tengerder dan de vrouwelijke en levert alleen vezels. De vrouwelijke (Cannabis sativa foemina L.) is veel forser, draagt het zaad en levert de beste vezels. Door het forse uiterlijk van de vrouwelijke plant wordt deze vaak aangezien voor de mannelijke. In dit lemma worden onder A. eerst de algemene benamingen gegeven. Voor zover bekend volgen onder B. de benamingen voor de vrouwelijke en onder C. die voor de mannelijke hennep. Zie Brok 1973 en 1984. [A 49, 14a en 14b; L A1, 91; L 1, a-m; L 1u, 87; L 15, 6; Wi 52; S 13; monogr.; add. uit JG 1d]
I-5
|
21129 |
herenfiets |
herenfiets:
hierefiets (L298p Kessel)
|
Hoe noemt u in uw dialect: een rijwiel waar mannen op rijden [N 99 (1991)]
III-3-1
|