e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kessel

Overzicht

Gevonden: 2325
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
heten heten: heite (Kessel) heeten [SGV (1914)] III-2-2
heukeling opper: ǫpǝr (Kessel) Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.] I-3
heup heup: hèùp (Kessel), höp (Kessel), höəp (Kessel) heup [SGV (1914)] || heup - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1
heuvel, kleine hoogte hoogte: heugte (Kessel) hoogte [SGV (1914)] III-4-4
hiel hak: hak (Kessel, ... ) hak (hiel) [DC 01 (1931)] || hak (van de voet) [SGV (1914)] || hiel, hak [SGV (1914)] III-1-1
hij aardt naar zijn vader hij aardt naar zijn vader: hê aart nao zie vaader (Kessel), hij is juist zijn vader: hee is just zie vader (Kessel), hij is prat zijn vader: hee is prout zie vader (Kessel), hij lijkt op zijn vader: hè liekt op sien vader (Kessel), hê liekt op zie vaader (Kessel) naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [DC 02 (1932)] III-2-2
hijgen gijgen: giege (Kessel) hijgen (naar adem) [SGV (1914)] III-1-2
hinderen hinderen: hingere (Kessel), hinjere (Kessel) hinderen [SGV (1914)] III-3-1
hinken hinken: hinke (Kessel) hinken, op een been springen [SGV (1914)] III-1-2
hoed hoed: hood (Kessel) Deze hoed heeft een gele kleur [DC 42B (1967)] III-1-3