20476 |
tak van een geslacht |
natie:
natie (L298a Kesseleik)
|
de tak van een geslacht [natie, familie] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
24727 |
takken (coll.) |
kruin:
WLD
kruun (L298a Kesseleik)
|
Alle takken samen (griend, kroon, gezwaai). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24707 |
takken krijgen |
tak (mv.) krijgen:
WLD
tek (L298a Kesseleik)
|
Takken krijgen, gezegd van een boom (takken). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21871 |
taxeren |
schatten:
sjatte (L298a Kesseleik)
|
de waarde van een artikel schatten [taxeren, schatteren] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18241 |
te groot zijn |
ruim zijn:
ruum (L298a Kesseleik)
|
Hoe zegt U: het kledingstuk zit te ruim? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
18247 |
te klein zijn |
trekken:
trekt (L298a Kesseleik)
|
Hoe zegt U: het kledingstuk is te eng (trekt?) [N 62 (1973)]
III-1-3
|
29095 |
te wijd |
ruim:
rȳm (L298a Kesseleik)
|
Te ruim, gezegd van een kledingstuk of kledingstukonderdeel. [N 59, 130a; N 62, 26c; MW]
II-7
|
22429 |
tegen de bal schoppen |
schoppen:
sjuppe (L298a Kesseleik)
|
Tegen de bal schoppen in het voetbalspel [schoppen, trappen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21884 |
tegenvaller |
strop:
strop (L298a Kesseleik)
|
een zwaar geldelijk verlies [krook] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18840 |
teleurgesteld (worden) |
beteuterd:
beteuterd (L298a Kesseleik)
|
in zijn verwachtingen bedrogen uitkomend, teleurgesteld [sneu, snul, bedonderd, beteuterd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|