23487 |
algemene begraafplaats |
algemeen kerkhof:
algemeine kirkhoaf (L298a Kesseleik)
|
Een (algemene) begraafplaats voor niet-katholieken. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
22420 |
alle kegels in één keer omverwerpen |
bossen:
bussen (L298a Kesseleik)
|
Alle kegels in één keer omverwerpen [bossen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22419 |
alle kegels samen |
bos:
bus (L298a Kesseleik)
|
Alle kegels bij elkaar [bos]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22335 |
alles kwijt |
mot:
mot (L298a Kesseleik)
|
Alles bij het spel verloren hebben [keps, kaps, baard, dod, pret, bluts, rits, rutsel, rut, rus, molk, mol, mot]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23254 |
altaar |
altaar (<lat.):
altoar (L298a Kesseleik)
|
Een altaar [altaor, altooër, alter, outaar, outer?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23449 |
angelustorentje |
angelustoren:
angelustoare (L298a Kesseleik)
|
Het afzonderlijk torentje waarin de angelusklok hangt [angelustorentje?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19312 |
angst |
angst:
angst (L298a Kesseleik)
|
het gevoel van beklemming en vrees, veroorzaakt door een [wezenlijk of vermeend] dreigend onheil of gevaar [angst, schijt, schrik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21829 |
antwoorden |
antwoorden:
andj worden (L298a Kesseleik)
|
ten antwoord geven [antwoorden, anderen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21119 |
appels van de boom schudden |
schokkelen:
WLD
sjoekele (L298a Kesseleik)
|
Appels van de boom schudden (muiken). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
21848 |
arbeid |
werken:
wirke (L298a Kesseleik)
|
het werken, het arbeiden [foter, werk] [N 89 (1982)]
III-3-1
|