20786 |
beurs, overrijp |
te rijp:
te riep (L370p Kessenich)
|
beurs [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|
34498 |
bevruchten |
treden:
trē̜i.ǝ (L370p Kessenich)
|
Het bevruchten van de hen door de haan. [JG 1a, 1b, 2c; N 19, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|
18011 |
bewusteloos |
ervanaf zijn:
is er van af (L370p Kessenich),
van zijn sus af:
Meer gezegd voor buitenverstand.
van zienen sus aaf (L370p Kessenich)
|
hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
18839 |
bezadigd |
kalm:
ook materiaal znd 21, 18
kalme (L370p Kessenich)
|
bezadigd [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19613 |
bezem |
bessem:
besǝm (L370p Kessenich),
bē̜.sǝm (L370p Kessenich),
bezem:
bēͅsəm (L370p Kessenich, ...
L370p Kessenich)
|
bezem [ZND 01 (1922)], [ZND 21 (1936)] || Het keren van de dorsvloer gebeurt vaak met een bezem vervaardigd uit bremtakken. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 14, 32b en 34b]
I-4, III-2-1
|
21509 |
bezoeken |
bezoeken:
bezeuke (L370p Kessenich),
eventjes komen:
kom ins effekes (L370p Kessenich)
|
Kom mij eens bezoeken. [ZND 21 (1936)]
III-3-1
|
17996 |
bibberen |
rijderen:
riĕjĕrĕ (L370p Kessenich),
è rijjertj (L370p Kessenich)
|
beven, bibberen [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
23200 |
bidden |
beden:
bèje (L370p Kessenich),
e van doe en moes zacht uitspreken
doe moes bèje (L370p Kessenich)
|
Ge moet bidden (in de kerk). [ZND 21 (1936)]
III-3-3
|
23201 |
biechten (gaan) |
<uitdr.> de kleezaad wegdragen:
klaverzaad
we goan de klie͂zoad wegdragen (L370p Kessenich),
biechten (gaan):
we goan beechte (L370p Kessenich),
wè goan beechte (L370p Kessenich)
|
We gaan biechten, of ... ons biechten, of ... te biechte (welke uitdrukking is hiervoor gebruikelijk?). [ZND 21 (1936)]
III-3-3
|
21270 |
bieden |
bieden:
beeje (L370p Kessenich),
hogen:
huege (L370p Kessenich),
???
heueye (L370p Kessenich)
|
bieden [ZND 21 (1936)]
III-3-1
|