33793 |
teelballen, testes |
kloten:
kluǝtǝ (L370p Kessenich)
|
[JG 1b; N 8, 36, 37a, 37b, 37c en 38]
I-9
|
33791 |
teellid |
schacht:
šaxt (L370p Kessenich)
|
Penis of roede. [JG 1a, 1b; N 8, 36, 37a en 37b]
I-9
|
33794 |
teelzak |
buidel:
byi̯.ǝl (L370p Kessenich),
zak:
zak (L370p Kessenich)
|
[JG 1a, 1b; N 8, 36, 37a, 37b en 38]
I-9
|
17632 |
tepel |
deem:
diǝm (L370p Kessenich, ...
L370p Kessenich),
mem:
vroeger, het is ook nog tepel van een zeug
mem (L370p Kessenich),
tepel:
nu meer
tepel (L370p Kessenich)
|
[L 49, 6b; A 30, 6b; Ge 1, 6b]Deem, speen, borst. [A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a, 39b en 40] || Welk woord bezigt men voor de tepel van een vrouwenborst? [DC 43 (1968)]
I-12, I-9, III-1-1
|
34320 |
tepel, tet |
deem:
diǝm (L370p Kessenich),
mem:
mɛm (L370p Kessenich),
tepel:
tē.pǝl (L370p Kessenich)
|
Het afzonderlijk melkgevend orgaan van het varken of de tepel. [N 19, 19a; JG 1a, 1b; L 49, 6d; A 30, 6d; G 1, 6d; monogr.]
I-12
|
33760 |
tetveulen |
zuikeling:
zø̄kǝleŋ (L370p Kessenich)
|
Veulen dat nog gezoogd wordt. Een tetveulen is ouder dan een zuigeling en kan verkocht worden. [JG 1a, 1b; N 8, 2]
I-9
|
33962 |
teugel, leidsel |
bekriem:
bɛkrēm (L370p Kessenich),
guide:
git (L370p Kessenich),
lijnt:
lenjtj (L370p Kessenich)
|
Een riem of koord waarvan de uiteinden aan de twee kanten van het bit van het paard bevestigd zijn en waarmee het bestuurd wordt. Deze teugel kan lang of kort zijn. In het eerste geval bestaat hij uit één stuk en reikt hij tot achter het paard; de voerman houdt het midden ervan in de hand (cf. lemma Dubbele Lijn). In het tweede geval reikt hij slechts tot juist achter het haam; dan is aan het midden een enkele lijn, het kordeel (cf. lemma KordeelL) bevestigd, die de voerman in de hand houdt. De dubbele lijn van een paard dat voor de ploeg is gespannen is altijd langer dan die bij een kar of wagen. Het lemma Ploeglijn is al eerder behandeld in WLD I, afl.2, blz. 182. De vraagstelling in de lijsten liet echter niet toe om voor Nederlands Limburg evenveel materiaal op te nemen als voor Belgisch Limburg. Op de zeer ruime vraag N 13,29 Enkele band of touw dat aan het hoofdstel is vastgemaakt werden allerlei specifieke benamingen opgegeven, waardoor het te riskant werd om de algemene benamingen voor teugel voor Nederlands Limburg uit de gegevens af te leiden. Om toch een idee te kunnen geven van de gegevens voor Nederlands Limburg werd gekeken naar algemene antwoorden op vraag N 13,31 Dubbele band die aan weerszijden van het gebit is vastgemaakt en tot aan de hand van de voerman dubbel is en het eerste deel van vraag N 13, 34 Kent u afzonderlijke benamingen voor de leidsels gebruikt bij het rijden met de kar, het ploegen? Daaruit bleek dat de woordtypes lei, leis en lijn behoorlijk afgebakende gebieden vormen. Veiligheidshalve zijn alleen deze laatste gegevens voor Nederlands Limburg opgenomen en op kaart gebracht. [JG 1a, 1b; N 13, 30 en 34]
I-10
|
24255 |
tochtig |
rits:
rēts (L370p Kessenich),
tochtig:
tø̜xtex (L370p Kessenich)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de koe. [N 3A, 29; N C, 4a; JG 1a, 1b; Gwn V, 3; monogr.; add. uit N 3A, 21; N 3A, 9b] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 70a; N C, 4b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-11, I-12
|
33594 |
tomaat |
tomaat:
tomatə (L370p Kessenich)
|
tomaten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
23159 |
touwtjespringen |
touwtjespringen:
/
touke springe (L370p Kessenich),
touwke springen (L370p Kessenich)
|
koorddansen [SND (2006)] || touwtje springen [SND (2006)]
III-3-2
|