e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ketsingen

Overzicht

Gevonden: 926
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roep- en lokwoorden voor het lam lam, lam: lym, lym (Ketsingen) [N 19, 74b; VC 14, 2k (R] I-12
roep- en lokwoorden voor het schaap lam, lam: lym, lym (Ketsingen) [N 19, 74a; VC 14, 2j (R] I-12
roeper oproeper: ps. omgespeld volgens Frings. Boven de # staat nog een ´; dit tekentje heb ik niet meegenomen in de omspelling!  oͅprupər (Ketsingen) afslager: Hoe heet bij de openbare verkoping van goederen degene die de verkoping leidt [afslager, uitroeper, roeper?] [N 21 (1963)] III-3-1
roepwoord om de klokhen te lokken kloek, kloek, kloek: kluk, kluk, kluk (Ketsingen) [N 19, 44c; A 6, 2c] I-12
roepwoord voor de geit lam, lam: lym, lym (Ketsingen) [N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.] I-12
roepwoord voor de jonge geit lam, lam: lym, lym (Ketsingen) [N 19, 74f; VC 14, 2m -r-] I-12
roepwoord voor de stier kom max kom: kǫm maks kǫm (Ketsingen) [N 3A, 13] I-11
rogge koren: kuǫ.n (Ketsingen) Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a] I-4
roggebrood pompernikkel: (ook gebruikt in pomp. krijgen = slagen krijgen).  poͅmpərnikəl (Ketsingen) Kent uw dialect het woord pompernikkel = bepaald soort roggebrood. A.u.b. ook de dialectvorm van uw plaats opgeven en eventueel de betekenis toelichten. [N 16 (1962)] III-2-3
rok: algemeen jupe (fr.): jaup (Ketsingen) vrouwenrok, kledingstuk dat van het middel af naar beneden hangt [rok, schort, schot, malbeusj] [N 24 (1964)] III-1-3