21444 |
sjacheraar |
sjachelaar:
ps. omgespeld volgens Frings. Boven de a met een rondje erboven staat nog een ´; dit tekentje heb ik niet meegenomen in de omspelling.
šaxəleͅr (Q176a Ketsingen)
|
sjacheraar: Iemand die zich aan minderwaardige handel bezondigt [sjatser, sjacheléér? enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21581 |
sjacheren |
sjachelen:
ps. omgespeld volgens Frings. Boven de a met een rondje erboven staat nog een ´; dit tekentje heb ik niet meegenomen in de omspelling.
šaxələ (Q176a Ketsingen)
|
Sjacheren, op verachtelijke wijze handel drijven [sjacheren, sjachelen, sjatsen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21143 |
sjees |
sjees:
šēs (Q176a Ketsingen)
|
Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr]
I-13
|
18686 |
sjerp |
sjerp:
šeͅrəp (Q176a Ketsingen)
|
sjerp, brede sierband met strik, gedragen om het middel of over een schouder [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33028 |
slaan met de zicht |
houwen:
hǫu̯ǝ (Q176a Ketsingen)
|
De slaande beweging maken met de zicht. Zeer vaak werd voor deze vraag dezelfde opgave gegeven als voor de algemene vraag "maaien met de zicht". Hier zijn alleen de opgaven opgenomen die niet identiek zijn met de vragen "inkappen" of algemeen "maaien met de zicht". Zie ook de toelichting bij het vorige lemma ''maaien met de zicht'' (4.2.1). [N 15, 16f; monogr.]
I-4
|
18596 |
slaapmuts |
slaapmuts:
sluəpmøͅts (Q176a Ketsingen)
|
slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20303 |
slabbetje, spuugdoekje |
bavet:
bavét (Q176a Ketsingen),
zuiverlapje:
zøͅyvərleͅpkə (Q176a Ketsingen)
|
slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)]
III-2-2
|
34593 |
slagschei |
slagschei:
slǭxšęi̯ (Q176a Ketsingen)
|
De verbindingsschei(en) waarop de neergeslagen bak van de slagkar rust. [N 17, 19; N G, 56d]
I-13
|
24375 |
slak |
slak:
sleͅk (Q176a Ketsingen)
|
slak, alg. [ZND A1 (1940sq)]
III-4-2
|
20761 |
slangetje |
s-je:
ɛskə (Q176a Ketsingen)
|
Slag- of s-vormige gebakjes (slengskes, esse?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|