33665 |
vetweide |
vetwei:
vɛtwej (Q176a Ketsingen)
|
Speciale, meestal afgemaakte wei waar men koeien laat grazen die niet meer geschikt zijn voor de productie en die als slachtvee bestemd zijn. [N 3A, 77b; N 3A, 77c; N 6, 33b; JG 1a, 1d; L 19B, 2aI; L 32, 45; RND 20; S 43; monogr.]
I-8
|
34215 |
vetweiden |
op de vetweide zetten:
ǫbǝ vętwej zɛtǝ (Q176a Ketsingen)
|
Het laten grazen van slachtvee in een speciaal daarvoor bestemde weide. [N 3A, 77b]
I-11
|
21542 |
vijf frank |
paardsoog:
ps. omgespeld volgens Frings. Boven de a met een rondje erboven staat nog een ´; dit tekentje heb ik niet meegenomen in de omspelling!
pjadzou̯x (Q176a Ketsingen),
vijf frank:
ps. omgespeld volgens Frings. Boven de tweede a staat nog een ´; dit tekentje heb ik niet meegenomen in de omspelling!
vai̯ffraŋ (Q176a Ketsingen)
|
5 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21621 |
vijftig frank |
vijftig frank:
ps. omgespeld volgens Frings. Boven de eerste a staat nog een ´; dit tekentje heb ik niet meegenomen in de omspelling!
fai̯ftəx fraŋ (Q176a Ketsingen)
|
50 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20727 |
vlaai |
vlaai:
vloͅj (Q176a Ketsingen)
|
Vla, bekend cirkelvormig gebak met vulling (vlaoj, flaaj, tabbeschaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20730 |
vlaai met deegdeksel |
taart:
turt (Q176a Ketsingen)
|
Vla met deksel van deeg (dekselvlaoj, slof, toeslaag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20731 |
vlaai met reepjes deeg |
richeltjesvlaai:
rixəlkəsfloͅj (Q176a Ketsingen),
stekjesvlaai:
stɛkskəsfloͅj (Q176a Ketsingen)
|
Vla waarover kruislings reepjes van deeg zijn gelegd (lödderkesvlaa?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20729 |
vlaaienvulling |
spijs:
spái̯s (Q176a Ketsingen)
|
Vruchtenmoes dat op de vla gesmeerd wordt (spijs?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34130 |
vleeskoe |
vleeskoe:
vlɛi̯skū (Q176a Ketsingen)
|
Koe die vlezig van bouw is. [N 3A, 149]
I-11
|
24348 |
vleesmade, larve van de bromvlieg |
made:
moͅi̯ (Q176a Ketsingen)
|
made, vleeswormpje [N 26 (1964)]
III-4-2
|