e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kinrooi

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koekje bokkenpootje: Syst. Veldeke Chocolade op uiteinde  bôkkepuëtjes (Kinrooi), franchipannetje: Syst. Veldeke  fransjiepannekes (Kinrooi), glace: Syst. Veldeke Met suikerspiegel  glasees (Kinrooi), knapkoek: Syst. Frings (?) Specialiteit van Maaseik.  knapkōu̯k (Kinrooi), Syst. Veldeke Maaseiker specialiteit.  knapkook (Kinrooi), koffiekoek: Syst. Veldeke Speculaasachtig dikke, ovale  koffiejkeuk (Kinrooi), macroontje: Syst. Veldeke Met cocosnoot  makronnekes (Kinrooi), molenkoekje: Syst. Veldeke Kinroois VVV-koekje  ’t meulekeukske (Kinrooi), spritskoekje: Syst. Veldeke Korrelig suikerkoekje.  spritskeukskes (Kinrooi), vingerkoekje: Syst. Veldeke Babykoekjes  vingerkeukskes (Kinrooi), vrouwentong: Syst. Veldeke Malse langwerpige chocoladekoekjes.  vrouwetônge (Kinrooi) Welke benamingen kent u voor koekjes (kaffekoekje, sterreke, waterpletske, peekverjenneke, knapkoek?) Wat zijn de verschillen tussen deze? [N 16 (1962)] III-2-3
koekje dat de veulens bij de geboorte in de mond hebben lap op de tong: lap op ǝ toŋ (Kinrooi) Klein, gelig en sponzig klontje, dat met de ademhaling verband houdt. Het ligt op de tong van de pas geboren veulentjes. Meestal valt het bij de geboorte op de grond tussen het stro, droogt onmiddellijk op en is dan vrijwel onvindbaar. [N 8, 55 en 56] I-9
koekje van overgeschoten deeg strontje: Syst. Veldeke  struntjes (Kinrooi), vogelnestje: Syst. Veldeke  veugelnèstjes (Kinrooi) Koekjes van onbepaalde vorm, van overgeschoten deeg gebakken voor kinderen (kreupelkes?) [N 16 (1962)] III-2-3
koekoek koekoek: kukuk (Kinrooi) koekoek (39 zomervogel; roep [koe-koek] [N 09 (1961)] III-4-1
koestal koestal: ku[stal] (Kinrooi) De stal bestemd voor het rundvee. Soms zijn er voor ouder vee en kalveren aparte stalruimten. Meestal zijn de koestal en de kalverstal in één ruimte, die in zijn geheel "de koestal" wordt genoemd. Men kan de koestal echter ook opvatten als dat deel van de stal waar de koeien staan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 33; N 5, 105g; JG 1a en 1b; A 10, 9a; L 38, 24; R (s] I-6
koets koets: kuts (Kinrooi), paardskoets: pē̜rskuts (Kinrooi) Vierwielig rijtuig met een vierkante gesloten kast voor een klein aantal personen. De kast hangt in riemen of rust op veren. De koetsier heeft een aparte bok. De koets is een van de meest bekende rijtuigen, vandaar dat "koets" ook vaak als algemene benaming voor het vierwielig rijtuig gebruikt wordt. [N 17, 5; N 101, 1-13; N G, 51; L 28, 24; L 36, 70; L A, 288; L 1a-m; S 18; Wi 18; Gi 3,IB; monogr] I-13
koetsier voerman: vōrman (Kinrooi) Persoon die op de bok van een rijtuig zit en de paarden ment. [N 101, 2; Wi 15, monogr] I-13
koffiepot koffiekan: kofikan (Kinrooi), koffiepot: koffiejpot (Kinrooi) pot waarin koffie wordt gezet [N 20 (zj)] III-2-1
koken (intr.) koken: kóókə (Kinrooi) koken [RND] III-2-3
kol kol: kǫl (Kinrooi) Witte vlek op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 135b] I-11