18222 |
lap |
lap:
láp (L369p Kinrooi),
stevige lap (L369p Kinrooi)
|
Sterke doek of stof [lap, vel, lel, del] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
34642 |
latwerk |
raam:
rām (L369p Kinrooi)
|
Latwerk dat op de berries van de kruiwagen gelegd werd, ten einde het laadvlak te vergroten. [N 18, 101; JG 1d]
I-13
|
19391 |
ledikant |
bed:
b‧eͅt (L369p Kinrooi)
|
Verplaatsbaar bed (i.p.v. een bedstee) (bed, krib, ledikant) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
22416 |
leefnet |
leefnet:
laefnèt (L369p Kinrooi)
|
het net waarin men vissen die met de hengel zijn gevangen levend kan houden [leefnet, kaar] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
33883 |
leewater |
leewater:
lēi̯wātǝr (L369p Kinrooi)
|
Gewrichtsontsteking bij veulens - ook bij kalveren en hoenders -, door een vochtophoping, veroorzaakt door een besmetting die bij veulens vooral via een navelwond binnendringt. [A 48A, 12c; N 8, 90m en 90n; monogr.]
I-9
|
34067 |
lege eerste koe |
gust (bijvgl. nmw.):
gøst (L369p Kinrooi)
|
Jong rund dat eenmaal heeft gekalfd, maar dat daarna niet meer drachtig wil worden of waarmee men niet verder wil fokken. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 25b; N C, 15; monogr.]
I-11
|
17815 |
leggen |
leggen:
legə (L369p Kinrooi)
|
leggen [ZND m]
III-1-2
|
33409 |
legnest |
legnest:
lęqnęst (L369p Kinrooi)
|
Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25]
I-6
|
34147 |
leiden |
leiden:
lɛi̯ǝ (L369p Kinrooi)
|
De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
19535 |
lemmer |
blad:
blaad (L369p Kinrooi),
blāt (L369p Kinrooi)
|
snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)]
III-2-1
|