e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kinrooi

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mondvol bof: eine böf aəfbiete (Kinrooi) hap (mondvol) (afbijten) [ZND 32 (1939)] III-4-4
monnik pater (lat.): eine pater (Kinrooi) Een monnik. [ZND 31 (1939)] III-3-3
moorkop moorkop: mūǝrkǫp (Kinrooi) Paard met zwarte kop, manen en staart, terwijl de romp vele witte haren tussen de bruine onderkleur heeft. Het wordt muisvaal of vaalblauw geboren, maar wordt in het eerste levensjaar al zwart. [N 8, 63f] I-9
morsen bratselen: bradzele (Kinrooi), knoeien: knoeije (Kinrooi), knoeëje (Kinrooi) Morsen: met vuiligheid knoeien (morsen, knoeien, slabben, brassen) [N 108 (2001)] III-1-2
mosterd mosterd: moster (Kinrooi) mosterd [ZND 31 (1939)] III-2-3
mot mot: moͅt (Kinrooi), ook in ZND 31, 038  mot (Kinrooi) mot [ZND 01 (1922)] || mot (beschrijving) [Lk 03 (1953)] III-4-2
motorfiets tuf: tøv (Kinrooi) motor [RND] III-3-1
motregen, fijne regen motregen: môtrèengel (Kinrooi), neetsel: neetsel (Kinrooi) motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)] III-4-4
motregenen, licht regenen neetselen: het begint te neetselen (Kinrooi), nēͅtsələ, tnētsəlt (Kinrooi), ’t begintj te neetsele (Kinrooi), neetselen.  nētsələ (Kinrooi), zeveren: zeivere (Kinrooi), zeiveren (Kinrooi), bolletje boven de es met haakje onder  zeͅivərə, tseͅivərt (Kinrooi) beginnen te motregenen [te stieven, stiefregenen, mozelen, smossen, riezelen, ziebelen, zauwelen, netelen, zéémelen] [N 22 (1963)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)] || motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)] || Motregenen. Vertaal in uw dialect: motregenen, het motregent (regenen met heel fijne druppels). [ZND 49 (1958)] III-4-4
mouw hazesprong: hāzǝspruŋ (Kinrooi), mouw: moew, ei kleine moew (Kinrooi), twĕ moewe (Kinrooi) een mouw, een mouwtje [ZND 31 (1939)] || Gezwel, met name een vochtophoping, aan de achterzijde van het spronggewricht. Bij een jong paard kan een overvuld kniegewricht wel eens van voorbijgaande aard zijn, maar meestal is het een ernstige aandoening waarbij geen verbetering optreedt. Zie afbeelding 16. [A 48A, 54e; N 8, 32.10, 32.11, 90g, 90h, 90i en 90j; monogr.] || mouw (meervoud) [ZND 31 (1939)] I-9, III-1-3