21441 |
onbetrouwbare koopman |
sjachelaar:
ps. omgespeld volgens Frings.
šaxəlēͅr (L369p Kinrooi)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: scheldwoorden of misprijzende woorden kent uw dialect voor een weinig koopkrachtig en onbetrouwbaar koopman [kremmer, toesser, ruilebuiter, voorsnijer?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34608 |
onderbak |
onderbak:
ou̯ŋǝrbak (L369p Kinrooi)
|
Onder de kar opgehangen laadvloertje. [N 17, 86]
I-13
|
18401 |
ondergoed |
lijnwaad:
Betekent ook het linnen.
lī:vəncj (L369p Kinrooi),
ondergoed:
ōŋəRgo:t (L369p Kinrooi),
óngergood (L369p Kinrooi)
|
Ondergoed, het algemene, gewone woord voor de onderkleding. [N 114 (2002)]
III-1-3
|
33947 |
onderhaam |
onderhaam:
ǫŋǝrām (L369p Kinrooi)
|
Twee met elkaar verbonden kussens die het paard onder het haam draagt, als dat te groot is. [N 13, 11; monogr.]
I-10
|
21579 |
onderhandelen |
dingen:
dinge (L369p Kinrooi),
onderhandelen:
ôngerhanjele (L369p Kinrooi),
ps. omgespeld volgens Frings.
ou̯ŋəranʔələ (L369p Kinrooi)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: in onderhandeling zijn over een bepaalde koop [in beding zijn met iemand?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
19395 |
onderkussen, peluw |
hoofdpeluw:
hø̄i̯pəleͅŋ (L369p Kinrooi),
kopkussen:
k‧oͅpk‧øͅsə (L369p Kinrooi)
|
een hoofdpeluw (langwerpig kussen) [ZND B1 (1940sq)] || Langwerpig, rond onderkussen onder het hoofdkussen (peul, pulling, uppeling, kopkussen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
17619 |
onderlip |
onderlip:
ouŋərlyp (L369p Kinrooi),
óngerlup (L369p Kinrooi)
|
onderlip [N 10b (1961)] || Onderlip (onderlip, onderste lip) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
32701 |
onderploegen |
onderdoen:
oŋǝrdōǝn (L369p Kinrooi)
|
In dit lemma zijn de benamingen verzameld voor het onder de grond werken van mest bij het ploegen van de zaaivoor en voor het onder- of omploegen van een mislukt gewas of een gewas dat als mest moet dienen, voorzover dat niet gedaan wordt op de ondiepe wijze, bedoeld in het vorige lemma. Termen als akkeren, diep ploegen, diep bouwen en voorgoed omdoen, die niet op het onderploegen van mest als zodanig wijzen, maar op de manier van ploegen waarbij dit gebeurt, zijn opgenomen in het lemma zaaivoren ca. [JG 1a + 1b; JG 2c; N 11, 44; N P, 14]
I-1
|
33065 |
onderste band van de schoof |
onderste band:
ǫndǝrstǝ [band] (L369p Kinrooi)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22a]
I-4
|
31712 |
onderste handvat |
(onderste, korte, klein(e), voorste) kruk:
krø̜k (L369p Kinrooi),
(onderste, linkse, tweede, kort) handvat:
hant˲vat (L369p Kinrooi)
|
Het onderste handvat van de steel van de zeis, dat in de rechterhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het korte handvat van model A, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de gegevens opgenomen omtrent de localisatie van model B, waarvan het onderste handvat in de kromming van de steel zit of waar dit handvat lang en T-vormig is. Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het bovenste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (onderste, korte, kleine, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A2 en B2.' [N 18, 67c; N C, 3b2; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|