id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
22465 | vaandel | vlag: vlag (Kinrooi) | de aan de stok gedragen doek met de kleuren of emblemen van een vereniging of gilde [vaandel, vendel, vaan] [N 112 (2006)] III-3-2 |
34061 | vaars | rind: rɛntj (Kinrooi), vaars: vē̜s (Kinrooi), vɛ̄ǝs (Kinrooi) | Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20] I-11 |
19492 | vaatdoek | schotelplag: šōtəlplag (Kinrooi), schotelvod: vatendoek šōtəlvot (Kinrooi) | aardewerk (eerdegoed, gleiwerk) [N 20 (zj)] III-2-1 |
33795 | vagina, geslachtsorgaan van de merrie | schede: šęi̯ (Kinrooi), vazel: vāzǝl (Kinrooi) | Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40] I-9 |
19454 | vak van een kast | vak: v‧ak (Kinrooi) | Deel van een kast dat door schotjes of deurtjes van de rest gescheiden is (vak, loket) [N 79 (1979)] III-2-1 |
17822 | vallen | vallen: valə (Kinrooi), [~an] vallen (Kinrooi) | vallen [ZND m] III-1-2 |
22333 | vals spel | foetelen: foetele (Kinrooi) | oneerlijk spel, het valsspelen [hernij, aarzak, haarzakkerij, aaszakkerij] [N 112 (2006)] III-3-2 |
22331 | vals spelen | foetelen: foetele (Kinrooi) | vals, oneerlijk spelen [stachelen, foetelen, entelen, peuteren, krummelen, onnemen, haarzakken] [N 112 (2006)] III-3-2 |
22332 | valsspeler | foetelaar: foetelaer (Kinrooi), foetelieër (Kinrooi) | iemand die altijd vals speelt [aarzak, haarzak, aaszak] [N 112 (2006)] III-3-2 |
34497 | van de leg afraken | van de leg zijn: van dǝ lęq zēn (Kinrooi) | [N 19, 50b; N 19, Q 111 add.; monogr.] I-12 |