e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kinrooi

Overzicht

Gevonden: 2913
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
borstrok kamizool (<fr.): kammezool (Kinrooi) Vrouwenondergoed [ook: lingerie, linergie?] [N 114 (2002)] III-1-3
borsttuig borstgetuig: bǫrst˲gǝtȳx (Kinrooi), borsthaam: bǫrst˱ām (Kinrooi) Trektuig bestaande uit een stel leren riemen, dat wel eens gebruikt wordt in plaats van een haam, als het paard aan de schouders gedrukt is (zie WLD I, afl. 9, p. 111). In een vrij groot aantal opgaven verwijst de benaming voor een deel van het borsttuig naar het geheel, bv. het woordtype borstriem. Het omgekeerde, waarbij de term voor het geheel gebruikt wordt ter aanduiding van een onderdeel ervan, komt minder vaak voor (zie lemma Borstriem). [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 51] I-10
bos bos: bǫs (Kinrooi) Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.] I-8
bosbessenvlaai bosberenvlaai: Syst. Veldeke  bosbiërevlaaj (Kinrooi), molsberenvlaai: Syst. Frings (?)  mōls˂bīərəvlāi̯ (Kinrooi) Vla met vulling van bosbessen (mollebeerevlaoj?) [N 16 (1962)] III-2-3
bosje haar dat tussen de oren naar voren hangt bles: blęs (Kinrooi) Bosje haar dat van tussen de oren over de kol of het voorhoofd tot over de ogen neerhangt. Zie ook het volgende lemma met bles in de betekenis van een lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus. Zie afbeelding 2.2. [JG 1a, 1b; N 8, 26; S 27] I-9
bosje haren aan de bovenlip moustache (fr.): mustaš (Kinrooi), snorbaard: snǫrbārt (Kinrooi) Voelharen aan de bovenlip. [N 8, 24] I-9
bot bot: boͅt (Kinrooi) bot (niet scherp) [ZND 32 (1939)] III-2-1
bot eggen achterst(e) voor [eggen]: ɛxtǝrstǝ vø̜̄r (Kinrooi), slepen: [slepen] (Kinrooi) Werken met een eg die "bot" is aangespannen. De eg wordt aan een zodanig punt voortgetrokken dat de tanden schuin naar achteren wijzen en bijgevolg slechts oppervlakkig door de grond gaan. Zie afb. 70. De termen zijn vooral van toepassing op het werk met de oude houten eg die schuingeplaatste tanden had. In plaatsen waar men gezien de grondsoort verschillend egwerk met dezelfde eg kon verrichten en men uitsluitend of voornamelijk bot egde om het gezaaide graan in de grond te werken, kan voor "bot eggen" dezelfde term in gebruik zijn (geweest) als voor "eggen na het zaaien". Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. Voor andere (...)-varianten dan ''eggen'' zij verwezen naar het lemma ''slepen''. [JG 1a + 1b+ 1c + 2c; N 11, 82; N 11A, 173b; NP, 16a; monogr.] I-2
boter boter: bōtǝr (Kinrooi) Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I] I-11
boterham boterham: bōtəram (Kinrooi), Syst. Frings (?)  bōtəram (Kinrooi), Syst. Veldeke  bootram (Kinrooi), boteram (Kinrooi), verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9  botram (Kinrooi) boterham [ZND 32 (1939)], [ZND B2 (1940sq)] || Een boterham (stuk, botteram?) [N 16 (1962)] III-2-3