e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kinrooi

Overzicht

Gevonden: 2913
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
houtsplinter splinter: splentǝr (Kinrooi) Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.] II-12
houweel hak: ak (Kinrooi), hak (Kinrooi), houweel: ǫu̯wīǝl (Kinrooi) Houweel of hak die vroeger gebruikt werd om de wielen van de kar of wagen vrij te maken als die vastgelopen was op slechte wegen. Deze hak werd ook gebruikt als steun voor de kar of wagen tot de wegen beter werden en de hak als steun vervangen werd door de zware karsteun. [N 17, 83; JG 1d; monogr.] I-13
huid huid: (h)ūt (Kinrooi), vel: fael (Kinrooi) huid, vel [N 10b (1961)] III-1-1
huidschilfers schilfers: (ṣelfərs) (Kinrooi) schilfers op de huid [blusters] [N 10 (1961)] III-1-2
huiduitslag brobbelentoot: iemand vol pukkels, pejoratief  brobelentot (Kinrooi), brobbels: brobbele (Kinrooi), bróbbels (Kinrooi), puistjes: puustjes (Kinrooi) Huiduitslag: plaatselijke verandering van de huid in de vorm van vlekken, pukkeltjes, etc. (uitslag, pukkels, broebels). [N 107 (2001)] III-1-2
huif van de huifkar huif: hūǝf (Kinrooi) Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr] I-13
huifkar huifkar: (h)ūǝfkęr (Kinrooi), huifwagen: hūǝfwāgǝ (Kinrooi) Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.] I-13
huig lelletje: lelke (Kinrooi), láélkə (Kinrooi) Huig: het kegelvormig uitsteeksel van het weke gehemelte aan de ingang van de keel; het lelletje in de keel (huig, huik, lel(ke), ziel). [N 106 (2001)] III-1-1
huishouden huishouden: hūshāi̯ə (Kinrooi) Wat een armzalig huishouden [ZND 32 (1939)] III-2-1
huisjesslak slak: sleͅk (Kinrooi) huisjesslak [ZND B2 (1940sq)] III-4-2