e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gegraven waterloop aag: āx (Klimmen), graaf: grāf (Klimmen), gracht: grax (Klimmen), waterloop: wātǝrlø̜i̯p (Klimmen), zouw: zǫu̯w (Klimmen) In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenqu√™tes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.] I-8
gehakt gehakts: Syst. WBD  gehaks (Klimmen) Fijngehakt vlees (bilber?) [N 16 (1962)] III-2-3
gehalveerde poortvleugel halfdeur: hāu̯f˱dȳr (Klimmen) Een poortvleugel die horizontaal in tweeën verdeeld is. Om niet telkens de hele poortvleugel te moeten openen is een van de poortvleugels vaak nog eens horizontaal verdeeld. De beide delen worden apart gesloten. Een dergelijke poortvleugel is vooral bij stallen in gebruik. Als het onderste deel gesloten is om aan vee de doorgang te beletten, kan het bovenste deel geopend zijn om licht en lucht binnen te laten. Zie ook het lemma "niet gehalveerde poortvleugel" (4.1.6). De varianten van het woordtype halfdeur kunnen ook als woordgroep worden gelezen: halve deur. Zie ook afbeelding 18.d en e bij het lemma "poort" (4.1.1) en de foto bij het lemma "horizontale draaibare sluitbalk van een poort" (4.1.16). [add. uit: N 4A, 37b, 37c, 42c en 42d] I-6
geheel afgeschoren wolvacht roof: rø̜̄i̯f (Klimmen), wol: wol (Klimmen) De gehele vacht wol van het schaap, wanneer dit geschoren wordt. [N 38, 19; L 41, 37; monogr.] I-12
geheimen van de rozenkrans geheimen: de geheime (Klimmen, ... ), geheime (Klimmen) De geheimen van de Rozenkrans bestaande uit de blijde geheimen, de droevige geheimen en de glorierijke of glorievolle geheimen. [N 96B (1989)] III-3-3
gehemelte gehemelte: gehiemelte (Klimmen), gehîêmelte (Klimmen), hemel: hiemel (Klimmen), hieëmel (Klimmen), hîêmel (Klimmen) gehemelte [raak, geemel] [N 10a (1961)] || Hoe noemt men de bovenkant van de mondholte? ( Nederl. gehemelte, verhemelte). [DC 30 (1958)] III-1-1
geheugen geheugen: ⁄t geheuge (Klimmen) het vermogen om zich dingen te herinneren [geheugen, memorie] [N 85 (1981)] III-1-4
gehoorzamen luisteren: loestere (Klimmen, ... ), pareren: WNT: pareeren (I), Uit lat. parêre, gehoorzamen, overgenomen in de rechtstaal en vandaar ook in ruimer gebruik. Van een bevel, eene opdracht enz. Het volvoeren, volbrengen, nakomen.  parère (Klimmen, ... ) een bevel opvolgen [pareren, luisteren, gehoorzamen] [N 85 (1981)] || gewillig of bereidwillig bevelen of aanwijzingen opvolgend, vooral gezegd van kinderen in betrekking tot ouders [gehoorzaam, gewarig] [N 85 (1981)] III-1-4
gehucht buurt: buurt (Klimmen), gehucht: gehuch (Klimmen, ... ), nabuurschap: naobersjap (Klimmen) een klein dorpje zonder kerk [gehucht, bijval, uithoek] [N 90 (1982)] || gehucht [SGV (1914)] III-3-1
gehurkt zitten op de hukken zitten: op de hūūke zitte (Klimmen), oppen hukke zitte (Klimmen) hurken, op zijn ~ zitten [op de huuke, op znen huik, op zn huiketjes zitte] [N 10 (1961)] III-1-2