e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
geloven geloven: geleuve (Klimmen), geluive (Klimmen), gluive (Klimmen, ... ) Geloven [gleuve, geluuëve, gluive]. [N 96D (1989)] III-3-3
geluid maken rispelen: respǝlǝ (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Domaniale]) Gezegd van schuivend dakgesteente. [N 95, 889] II-5
geluid van de patrijs koeren: koere (Klimmen) het geluid van de patrijs (kierewieten) [N 83 (1981)] III-4-1
geluid van naderend onweer brommen: bromme (Klimmen), donderen: dondere (Klimmen), hommelen: hommele (Klimmen), onweer in de winter tijdens sneeuwbui: e sjnieëdónderwaer.  hómmele (Klimmen), roebelen: roebbele (Klimmen), stommelen: sjtommele (Klimmen), wijd eweg donderen: ⁄t dóndert wīēd eweg (Klimmen), wijd eweg hommelen: ⁄t hómmelt wīēd eweg (Klimmen) een dof, rollend geluid maken, gezegd van bijv. de donder [rommelen, rederen, meutelen] [N 91 (1982)] || eerste rommelen dat in de verte te horen is wanneer er een onweer op komst is [meutelen] [N 81 (1980)] III-4-4
geluidloos een wind laten ene op de sokken laten (gaan): einen oppen zökken aaflaote (Klimmen), ene stiekem laten: ze sjtiekem laoten vleege (Klimmen), muffen: müffe (Klimmen), stinken: stjinke (Klimmen) geluidloos een wind laten [feuze, bussinge] [N 10c (1961)], [N 10c (1995)] III-1-1
geluidloze wind stille stinker: enne sjtille sjtinker (Klimmen), vots: vots (Klimmen) geluidloos een wind laten [feuze, bussinge] [N 10c (1995)] III-1-1
gelukken lukken: lökke (Klimmen) een voorspoedige afloop hebben, kunnen slagen [lukken, vergaan, bedoen, boteren, gelukken] [N 85 (1981)] III-1-4
geluksvogel; altijd geluk hebben geluksvogel: ⁄ne gelöksvoeëgel (Klimmen) iemand die altijd geluk heeft [zwijnjak, boffer, bidzalig] [N 85 (1981)] III-1-4
gemakkelijk gemakkelijk: gemekkelig (Klimmen, ... ), licht: lich (Klimmen), op zijn gemak: op zie gemaak (Klimmen) geen moeite of inspanning vereisend, niet moeilijk [licht, handig, gemakkelijk, zacht, lichtelijk, goed, makkelijk, gemak, spelegaans] [N 85 (1981)] || gemakkelijk [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || op zijn gemak [DC 02 (1932)] III-1-4
gemalen schors looi: #NAME?  lôê (Klimmen), looisel: ± WLD  lūūsel (Klimmen) Gemalen schors (looi). [N 82 (1981)] III-4-3