e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gereedschapsmagazijn gereedschapmagazijn: gǝręjtšapmagazin (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]) Ruimte ondergronds waar het gereedschap aan de mijnwerkers wordt uitgereikt en na gebruik weer wordt opgeborgen. [N 95, 727] II-5
gereedschapsring geschierpin: [geschier]pen (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Grote metalen ring waaraan het gereedschap dat voorzien is van een gat, kan worden geregen. De gereedschapsring kan met behulp van een hangslot worden afgesloten en wordt uitsluitend in pijlers gebruikt. Volgens invullers uit Q 121 en Q 121c was de "getuigpin" voorzien van een plaatje met daarop het nummer van de mijnwerker. Voor de fonetische documentatie van de tussen haken geplaatste woorddelen zie men het lemma Gereedschap. [N 95, 763; monogr.] II-5
gereedschapswerkplaats geschierschmiede: gǝšiǝršmet (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Domaniale]), werkplaats: werkplātš (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Willem-Sophia]) Bovengrondse werkplaats waar gereedschap wordt hersteld. [N 95, 728] II-5
gering aantal, een paar enige: innige (Klimmen, ... ), enkele: inkele (Klimmen), gering: gering (Klimmen), paar: e paar (Klimmen), paar (Klimmen) een gering aantal [paar] [N 91 (1982)] III-4-4
gerookte paling paling: paaling (Klimmen) panpaling; Hoe noemt U: Een gerookte panpaling [N 80 (1980)] III-2-3
gerst gerst: gē̜š (Klimmen) Hordeum L. De gerstteelt was in Belgisch Limburg betrekkelijk zeldzaam. Bij zomergerst wordt aangetekend: vooral bestemd voor de brouwerij; bij wintergerst: vooral bestemd als veevoer. Volgorde varianten van gerst: 1. met "rst" in de auslautgroep; 2. met "st"; 3. met "rs"; en 4: met alleen "s" in de auslautgroep; zie de eerste klankkaart [kaart 6]; in de tweede klankkaart [kaart 7] is de geografische verspreiding van het vocalisme weergegeven. Zie afbeelding 1, d. [JG 1a, 1b; L A1, 127; L 1 a-m; L 24, 6a; L lijst graangewassen, 2; R 3, 24; S 10; Wi 53; monogr.] I-4
geruite jurk geruite kleed: geroete kleid (Klimmen), ruitenkleed: roete kleid (Klimmen), roete-kleid (Klimmen) jurk van geruite stof [ruutekeskleid] [N 24 (1964)] III-1-3
geschenk cadeau (fr.): e kado (Klimmen), geschenk: gesjink (Klimmen) dat wat je kado geeft [gave, geschenk, gift, present, zende, kado] [N 89 (1982)] III-3-1
geschifte steen halve strek: hawvǝ štrek (Klimmen), kletser: klɛtšǝr (Klimmen) Metselsteen die op zijn smalle kant in de lengte doormidden is gehakt. Zie ook afb. 29. [N 31, 19e; monogr.] II-8
geschreeuw van leeuweriken fluiten: fluite (Klimmen), schreeuwen: sjrîêwe (Klimmen) het geschreeuw van leeuweriken (kreeuwen) [N 83 (1981)] III-4-1