e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grondwerker grondwerker: grontwerkǝr (Klimmen  [(meervoud: grontwerkǝš)]  ), grontwerǝkǝr (Klimmen) De arbeider die het graafwerk voor kelderruimte of funderingssleuven verricht. In L 270 werd dit werk gewoonlijk door de handlangers gedaan. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)-' geplaatste vormen het lemma 'Handlanger'. [N 30, 3a; N 30, 26a; monogr.] II-9
groot in zijn soort bonenstaak: kadee, lanklief, reus, gigant, kanjer, boënsjtek, kolos, flink, enne kael wie ne boum, ne wuste kael, sjrans.  boënsjtek (Klimmen), een kerel wie een boom: kadee, lanklief, reus, gigant, kanjer, boënsjtek, kolos, flink, enne kael wie ne boum, ne wuste kael, sjrans.  enne kael wie ɛne boum (Klimmen), flink: kadee, lanklief, reus, gigant, kanjer, boënsjtek, kolos, flink, enne kael wie ne boum, ne wuste kael, sjrans.  flink (Klimmen), gigant: kadee, lanklief, reus, gigant, kanjer, boënsjtek, kolos, flink, enne kael wie ne boum, ne wuste kael, sjrans.  gigant (Klimmen), kadei: kadee, lanklief, reus, gigant, kanjer, boënsjtek, kolos, flink, enne kael wie ne boum, ne wuste kael, sjrans.  kadee (Klimmen), kanjer: kadee, lanklief, reus, gigant, kanjer, boënsjtek, kolos, flink, enne kael wie ne boum, ne wuste kael, sjrans.  kanjer (Klimmen), kolos: kadee, lanklief, reus, gigant, kanjer, boënsjtek, kolos, flink, enne kael wie ne boum, ne wuste kael, sjrans.  kolos (Klimmen), langlief: kadee, lanklief, reus, gigant, kanjer, boënsjtek, kolos, flink, enne kael wie ne boum, ne wuste kael, sjrans.  lanklief (Klimmen), reus: kadee, lanklief, reus, gigant, kanjer, boënsjtek, kolos, flink, enne kael wie ne boum, ne wuste kael, sjrans.  reus (Klimmen), schrans: kadee, lanklief, reus, gigant, kanjer, boënsjtek, kolos, flink, enne kael wie ne boum, ne wuste kael, sjrans.  sjrans (Klimmen), woest: weus (Klimmen) iets dat groot is in zijn soort [kardoffel, karbonkel, bonker, bommel, klepper, sjaorel] [N 91 (1982)] III-4-4
groot voorploegwiel groot rad: grōǝt rā.t (Klimmen) Het grote, doorgaans rechter voorploegwiel dat "in de voor" loopt. Van onderstaande termen zijn voorrad, voorwiel, voorrullen ook toepasselijk op het in de voor lopende wiel van een karploeg met twee even grote wielen. Voor het voor-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegvoor. [N 11, 31.II.c; N 11A, 97c] I-1
grootjuffer overste: de euverste (Klimmen), äövesjte (Klimmen) De overste van een begijnhof [grootjuffer]. [N 96D (1989)] III-3-3
grootmoeder bestemoeder: bèstemoéder (Klimmen), grootmoeder: groitmoéder (Klimmen) grootmoeder [SGV (1914)] III-2-2
grootte grootte: greuedde (Klimmen) grootte [SGV (1914)] III-4-4
grootx groot: groat (Klimmen) groot [DC 03 (1934)] III-4-4
grote boerderij hof: hǭf (Klimmen) Als grootte-aanduiding geven de informanten doorgaans "minstens 10 hectare" op; soms noemt men ook de maximum-grootte erbij, bijvoorbeeld: "van 20 tot 40 ha". Het aantal paarden is vaak ook criterium om van een "groot bedrijf" te spreken, bijvoorbeeld "boerenhof met paarden" (L 213). In het Leuvens materiaal, lijst 35, vraag 59 is gevraagd naar geleg of geleeg, met de betekenis "boerderij met grote landerijen". Naast specifieke termen vindt men tussen de opgaven ook enige omschrijvingen, vooral met behulp van het bijvoeglijk naamwoord groot. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c en 3a; L 22, 1a; L 35, 59; monogr.; add. uit L 38, 22] I-6
grote duiventeek teek: t}ieëke (Klimmen) Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: grote duiveteek of mijtteek: zuigen bloed s nachts bij broedende vogels. Larven als rode speldeknoppen onder de vleugels en in de hals. [N 93 (1983)] III-3-2
grote hoeveelheid, hoop berm: berrem (Klimmen), hoop: haup (Klimmen), hoap (Klimmen), houp (Klimmen), ⁄nen houp (Klimmen), hopen (mv.): huip (Klimmen), massa: massa (Klimmen), partie (fr.): pertie-j (Klimmen), stapel: sjtabel (Klimmen), wis: wösj (Klimmen), zwerm: zjwerrem (Klimmen) een grote hoeveelheid [bezie, hoop, pook, tas, klamp, kluts, krooi, berm, kluft, bres, meuk, del] [N 91 (1982)] || hoop [SGV (1914)] || hoopen (mv.) [SGV (1914)] III-4-4