e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kneu heivink: heivink (Klimmen, ... ), vlasvink: vlasvink (Klimmen, ... ) kneu (13,5 wit in vleugel en staart; wilde man heeft in zomer rood voorhoofd en borst; hele jaar hier; veel op trek; broedt in veld en hei; roep [tut-tut-tut]; leuke zang; geliefde kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1
kneuzen blutsen: blötsje (Klimmen), #NAME?  blötsje (Klimmen), Veldeke  blötsje (Klimmen) blutsen [SGV (1914)] || Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)] III-2-3
knevels krukken: krø̜kǝ (Klimmen) Beide haakjes aan de bitringen, die aan het hoofdstel worden opgehangen. [N 13, 45] I-10
knie knie: knĕj (Klimmen), knie (Klimmen), knɛ.i (Klimmen) knie [DC 01 (1931)], [RND], [SGV (1914)] III-1-1
knieband voor een stier of kalf knieband: knii̯bant (Klimmen) IJzeren, soms houten beugel of ring aangebracht ter hoogte van de knie, meestal met een touw om de horens. Deze knieband wordt bevestigd om de koeien los te kunnen laten lopen en tevens ze in bedwang te kunnen houden. [N 3A, 14c; monogr.] I-11
kniebeschermer kniebeschermer: (mv)  knejbǝšɛrmǝš (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Domaniale]) Bescherming voor de knieēn, vooral noodzakelijk in lage pijlers. De "knielap" was volgens een invuller uit Q 121 van vilt, de "knieschoner" van leer. [N 95, 885; monogr.] II-5
knielbankje kniebankje: kniejbenkske (Klimmen), t knijbenksjke van n kirkebank (Klimmen), knielbankje: t kneelbénksjke (Klimmen) Het knielbankje van de kerkbank. [N 96A (1989)] III-3-3
knielen knielen: knele (Klimmen), knien: [vgl. Du. knien knielen.]  knieje (Klimmen), knijje (Klimmen) Knielen, een kniebuiging maken [kniele, kneele, kneije?]. [N 96B (1989)] III-3-3
knielkussen kniekussen: t kniijkösse (Klimmen), knielkussentje: t kneelkösseke (Klimmen), kussentje: kusseke (Klimmen), t kösseke (Klimmen) Het knielkussen op de kerkbank. [N 96A (1989)] III-3-3
kniezen treuren: troere (Klimmen) een knagend verdriet hebben en zichzelf daarvoor als ongelukkig beklagen [treuren, kniezen] [N 85 (1981)] III-1-4