e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kruinschering kruinschering: de kruinsjering (Klimmen), de kruunsjèring (Klimmen) De kruinschering [kruungsjeëre]. [N 96D (1989)] III-3-3
kruinschering: kruin scheren de kruin scheren: de kruun sjaere (Klimmen) De kruinschering [kruungsjeëre]. [N 96D (1989)] III-3-3
kruipend ongedierte wormen: vrij naar het WLD  wörm (Klimmen) wormachtig en kruipend gedierte [N 26 (1964)] III-4-2
kruipende boterbloem kraaipoot: Veldeke  kraopoeët (Klimmen) Kruipende boterbloem (ranunculus repens 15 tot 50 cm hoog plantje met wortelende uitlopers; de stengels zijn opstijgend behaard; de bladeren zijn 3-tallig met ingesneden blaadjes; de bloemen hebben gegroefde steeltjes en zijn goudgeel van kleur; de kelk [N 92 (1982)] III-4-3
kruis kruis: krŭŭts (Klimmen), kryts (Klimmen), onderlijf: ongerlīēf (Klimmen), t ongerlīēf (Klimmen) Beenderenstelsel aan het einde van de rug. [N 3A, 109] || deel van het lichaam waar de bovenbenen tezamen komen [mik, fliermik] [N 10 (1961)] || heup: komvormige ruimte tussen de heupbeenderen [N 10 (1961)] || kruis [SGV (1914)] I-11, III-1-1, III-3-3
kruisarmen van het spoorwiel armen: ɛrǝm (Klimmen) De vier gekruiste balken midden in het spoorwiel van de rosmolen. [N D, 27] II-3
kruisbeeld crucifix (<lat.): kruussefieks (Klimmen, ... ), kruis: e krüts (Klimmen), kruuts (Klimmen, ... ), kruisbeeld: e krütsbeeld (Klimmen), kruusbeeld (Klimmen), kruutsbeeld (Klimmen), kruisenbeeld: e krüts(ebeeld) (Klimmen), lieveheer: ne leven hieër (Klimmen), Zeukt uch mèr einen oet, t is allemaol einen duivel"zag dr kael, dae mit livvenhieëre uwer land ging.  ⁄ne Livvenhieër (Klimmen), onzelieveheer: slivvenîêr (Klimmen) Een beeld van Christus-aan-het-kruis [kruus, kruuts, kruu(t)sbeeld, kruusse-fiks?]. [N 96A (1989)] || Een kruisbeeld, het geheel van kruis en de eraan gehechte Christusfiguur. [N 96B (1989)] || Kruisbeeld [slivvenier, kruus, kruussefiks]. [N 06 (1960)] || Onze Lieve Heer [slievenheer]. [N 96D (1989)] III-3-3
kruisbeen heupen: hø̜̄pǝ (Klimmen) Heiligbeen, os sacrum; één der beenderen van het bekken. Het is een driehoekig beenstuk, ontstaan uit de vergroeiing van vijf wervels. [N 3A, 110a] I-11
kruisbes kroezel: mv: -e  kroa6sjele (Klimmen), Veldeke kruisbes De vrucht van een aalbessenstruik (bes, zembes, troskesbes, zeebes, bezing, aalbeer, miemer).  kroeësjel (Klimmen), kroezelenstruik: kroeesjelesjtruuk (mv.) (Klimmen), kroeësjelesjtruuk (Klimmen) [DC 13 (1945)]kruisbes [N 82 (1981)] || kruisbessenstruik I-7
kruisdagen kruisdagen: de krütsdaag (Klimmen), Krütdaag (Klimmen) De drie dagen vóór Hemelvaartsdag, de kruisdagen [krütsdaag, kruusdaog]. [N 96C (1989)] III-3-3