21812 |
lastigvallen |
hinderen:
hingere (Q111p Klimmen)
|
iemand bij zijn werk storen of ophouden [plagen, steken, hinderen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
30234 |
latei |
betonnen latei:
bǝtǫnǝ latēj (Q111p Klimmen),
latei:
latēj (Q111p Klimmen)
|
Houten, stenen of ijzeren balk die een venster, ingang of andere opening overspant en tevens het bovenliggende muurwerk draagt. De lateibalk wordt vaak in het muurwerk verwerkt zodat hij niet in het zicht komt. d.i.n. in het woordtype 'd.i.n.-balk' is een afkorting van ø̄deutsche Industrienormø̄. [N 55, 74; N 32, 15a; N 32, 15b; monogr.]
II-9
|
17814 |
laten |
laten:
loate (Q111p Klimmen)
|
laten [SGV (1914)]
III-1-2
|
22076 |
laten uitvliegen |
uitlaten:
ze oetlaote (Q111p Klimmen)
|
Hoe zegt men: de duiven eens laten uitvliegen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
23752 |
laten wijden |
een huis laten inzegenen:
`n hoes laote izèènge (Q111p Klimmen),
een stuk land laten inzegenen:
e sjtök land laote izèègene (Q111p Klimmen),
inzegenen:
inzaegene, izaegene (Q111p Klimmen),
laten zengenen:
laote zèèngene (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen),
wijden:
wieje (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
zegenen:
zaegene (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen),
zegene (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen)
|
Een akker laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een huis of gebouw laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een kruisbeeld, een heiligenbeeld(je), een kaars laten wijden/zegenen. [N 96B (1989)] || Een rozenkrans, een scapulier, een medaille, een kruisje laten wijden/zegenen door een priester. [N 96B (1989)] || Een voertuig (auto/wagen) laten wijden/zegenen, op of rond het feest van St. Christoffel (25 juni). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33384 |
latierboom |
boom:
bǫu̯m (Q111p Klimmen),
onderslag:
ǫŋǝršlāx (Q111p Klimmen)
|
Een horizontale balk die twee paarden van elkaar scheidt, meestal hangend aan kettingen, ook wel vast verbonden. In plaats van een hangende balk kan er ook een eenvoudige en niet al te hoge tussenwand zijn. Met een box is een afgeschutte ruimte voor één paard bedoeld; de tussenwand maakt dan deel uit van de box. [N 5A, 59d; monogr.]
I-6
|
25226 |
lauw weer |
flauw (weer):
flaw waer (Q111p Klimmen),
poem weer:
poem waer (Q111p Klimmen)
|
loommakend, gezegd van het weer [lui] [N 81 (1980)] || warm noch koud, gezegd van het weer [lauw, voos] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25036 |
lawaai maken |
radouwen:
ramente (Q111p Klimmen),
spektakel maken:
sjpektakel make (Q111p Klimmen),
spektakelen maken:
ook: laeve, herrie etc. make.
sjpektakele make (Q111p Klimmen)
|
lawaai maken [SGV (1914)] || lawaai, herrie maken [laweiten, laweit maken, gellen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25035 |
lawaai, herrie |
herrie:
herrie (Q111p Klimmen),
kabaal:
kabaal (Q111p Klimmen),
lawaai:
lewej (Q111p Klimmen),
leven:
laeve (Q111p Klimmen),
rumoer:
remōēr (Q111p Klimmen),
spektakel:
sjpektakel (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen)
|
een dooreenmengeling van sterke geluiden [leven, herrie, geweld, lawaai, spektakel, rumoer] [N 91 (1982)] || lawaai [SGV (1914)]
III-4-4
|
18356 |
lederen pantoffel |
leren pantoffel:
laere pantŏĕffele (Q111p Klimmen),
leren slob:
laere sjloebbe (Q111p Klimmen)
|
pantoffels, lederen ~, gemakkelijke huisschoenen zonder veters [petoffels, pantoefels, trumpe, sjlutsje, sloffe, sjloebe] [N 24 (1964)]
III-1-3
|