25105 |
bestendig weer |
klare lucht:
klaor lóch (Q111p Klimmen),
vast (weer):
vas waer (Q111p Klimmen)
|
bestendig weer [vaste lucht] [N 22 (1963)] || lucht die vast, bestendig weer betekent [hooilucht, vaste lucht] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
23976 |
bestialiteit |
beesterij:
biësteriej (Q111p Klimmen),
mensdier:
minschdeer (Q111p Klimmen),
varkenserij:
verrekeseriej (Q111p Klimmen)
|
Bestialiteit, geslachtsomgang met wezens van een andere natuur. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21471 |
betalen |
afleggen:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).
aafléGGe (Q111p Klimmen),
berappen:
berappe (Q111p Klimmen),
betalen:
betààle (Q111p Klimmen),
Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssyteem Veldeke, maar het is gewoon in het Nederlands genoteerd en heb het daarom letterlijk overgenomen (dus niets omgespeld!).
betale (Q111p Klimmen),
uit de schoot doen:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).
ōēt de sjouwt dôôn (Q111p Klimmen),
uitstrijken:
Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssyteem Veldeke, maar het is gewoon in het Nederlands genoteerd en heb het daarom letterlijk overgenomen (dus niets omgespeld!).
oetsjtrieke (Q111p Klimmen)
|
Betalen, over de brug komen [afschieten?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18845 |
beteuterd |
beteuterd:
betueuterd (Q111p Klimmen),
van streek:
va sjtrieëk (Q111p Klimmen)
|
beteuterd [SGV (1914)] || van zijn stuk gebracht, van streek [bedonderd, beteuterd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19014 |
beteuterd kijken |
zich op de naas kijken:
zich op de naas kieke (Q111p Klimmen)
|
op zijn neus kijkend, erg teleurgesteld zijnd [sip, arig, dreuig, vernepen, suf, onnozel, bedonderd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
27448 |
beton |
beton:
bǝtoŋ (Q111p Klimmen),
bǝtǫn (Q111p Klimmen)
|
Een mengsel van cementspecie met een grove toeslag, bijv. grind, steenslag of bims, dat in bepaalde verhouding onder toevoeging van water wordt gemengd en tot een steenachtige massa verhardt. Een betonmengsel van één deel cement, twee delen zand en drie delen kiezel werd in L 321 een 'missing' ('meseŋ'), van 'missen' ø̄mengenø̄, genoemd. [N 30, 47a; N 30, 50; monogr.]
II-9
|
30046 |
beton storten |
aangieten:
āgētǝ (Q111p Klimmen),
beton storten:
[beton] štǫrtǝ (Q111p Klimmen)
|
De aangemaakte vloeibare beton in de bekisting gieten. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(beton)' het lemma 'Beton'. [N 30, 51c]
II-9
|
27961 |
betonblokkenkoker |
betonkoker:
bǝtoŋkǭkǝr (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits]),
blokkenkoker:
blǫkǝkǭkǝr (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
Gesloten ondersteuning die is opgebouwd uit betonblokken. Deze ondersteuning wordt gebruikt in steengangen die langere tijd bestaan en op plaatsen waar grote druk wordt verwacht of, volgens de invuller uit Q 33, waar weinig of geen onderhoud mogelijk is of was. Uit de opmerkingen van een respondent uit Q 113 blijkt dat men in de vier Oranje-Nassaumijnen de betonblokkenkoker bij een storing toepaste. [N 95, 341; monogr.; N 95, 342]
II-5
|
30059 |
betonfundament |
drukfundering:
drø̜kføndēreŋ (Q111p Klimmen),
steunfundering:
štø̄nføndēreŋ (Q111p Klimmen)
|
Taps toelopend fundament, vervaardigd van stampbeton. Deze betonsoort wordt laagsgewijs in een bekisting aangebracht en met een stamper verdicht. Zie ook afb. 25b. [N 31, 2b]
II-9
|
30048 |
betonhouw |
betonhak:
bǝtǫnhak (Q111p Klimmen),
betonmenger:
bǝtǫnmɛŋǝr (Q111p Klimmen),
menghaak:
meŋhǭk (Q111p Klimmen)
|
Riek waarvan de twee tanden loodrecht op de steel staan. Het werktuig wordt gebruikt bij het maken van beton om de verschillende bestanddelen dooreen te mengen. Zie ook afb. 24. [N 30, 49; monogr.]
II-9
|