e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
overkoot (het) pootje (hebben): pø̜̄tjǝ (Klimmen) Het voorwaarts doorknikken van de koot van het voorbeen van het paard als gevolg van een verstuiking of van een forcering door te hard te trekken. Zie afbeelding 13. [JG 1b; N 8, 73b, 93a, 93b en 95m] I-9
overlangs heen en weer eggen op en neer[eggen]: ǫp˱ ɛn nēr (Klimmen) Bedoeld wordt de manier van eggen, waarbij men in de lengterichting werkend, na het keren de volgende egbaan onmiddellijk (soms met een kleine overlapping) laat aansluiten bij de vorige. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c + 1d; JG 2c; N 11, 84a; N 11A, 176c + 189c; monogr.] I-2
overleg overleg: ⁄t ueverlèk (Klimmen) de beraadslaging, het overleggen met anderen [beschik, beleid, bezeei, beraad, overleg] [N 85 (1981)] III-3-1
overleggen overleggen: ueverlègke (Klimmen) anderen raadplegen, een zaak met een ander bespreken [overleggen, ordenen, beraadslagen] [N 85 (1981)] III-3-1
overloop overloop: overleup (Klimmen), uueverloup (Klimmen) Hoe noemt u de vloer boven tussen de hoogste trede van de trap en de deuren van de kamers? (overloop, allee, denter) [N 104 (2000)] III-2-1
overmoedig gedrag stuiten: stŭŭte ? (Klimmen) cranerie [SGV (1914)] III-1-4
overmouwen kasmouwen: kasmuu̯ǝ (Klimmen) De aflegger, en ook de binder (zie paragraaf 4.6), beschermde zijn armen tegen de stekende en snijdende halmen door er overmouwen overheen te schuiven. Vaak zijn het een paar oude kousen waarvan de teenstukken zijn afgeknipt; vandaar het type strompen: (afgesneden) kousen. [N 15, 54; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
overrijp, beurs meletig: ± WLD  maeletich (Klimmen), melig: + WLD  maelich (Klimmen), Veldeke  maelig (Klimmen) Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)] I-7
overschilderen een laag derop zetten: ǝn lǭx˱ dǝrǫp ˲zętǝ (Klimmen), een schicht derop zetten: ǝn šix˱ dǝrǫp ˲zętǝ (Klimmen), overlakken: yǝvǝrlakǝ (Klimmen), overschilderen: yǝvǝršeldǝrǝ (Klimmen), oververven: yǝvǝrvɛrǝvǝ (Klimmen) Een laag verf over een andere aanbrengen. [N 67, 77b] II-9
overschot, restant beetje: bietje (Klimmen), flets: fletsj (Klimmen), klatsje: e kletsjke (Klimmen), kletsjke (Klimmen), orten (mv.): orte (Klimmen), overblijfsel: uëverbliefsel (Klimmen), portie: paosjie (Klimmen), rest: res (Klimmen, ... ), ⁄ne res (Klimmen), restant: restant (Klimmen) dat wat over is gebleven van een oorspronkelijk aantal, hoeveelheid of geheel [rammenant, rest, solde, klak] [N 91 (1982)] || een klein overschot [kwets, kwats, klats, klets, klas] [N 91 (1982)] || een overgebleven brok van een of andere hoeveelheid [klik] [N 91 (1982)] III-4-4