e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slokdarm gorgel: der gölleger (Klimmen), görregel (Klimmen), slokdarm: sjloekderrem (Klimmen) slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)] III-1-1
slons (slodder?) slons: ⁄n sjlóns (Klimmen), sloor: sjloeier (Klimmen) een haveloze, slordige vrouw [slodder, sloor, slons, luns, klons, slos, lameer] [N 85 (1981)] || slons [SGV (1914)] III-1-4
slot slot: šlǫt (Klimmen), šlǭt (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]  , ... [Laura, Julia] ) Het verband dat tussen de opgestapelde stenen werd aangebracht om het geheel stevigheid te geven. Doorgaans bestond het slot uit een laag stenen, die afwijkend van de onderliggende lagen gestapeld was (Donkers, pag. 64). [N 98, 105; monogr.] || Onderdeel van een inschuifbare, metalen stijl. Het slot vormt de verbinding tussen de onder- en de bovenstijl en veroorzaakt, wanneer het is vastgezet, een wrijvingsweerstand die groter wordt naarmate de bovenstijl verder in de onderstijl schuift. [N 95, 310; monogr.] || Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.] II-5, II-8, II-9
sluier communiesluier: kemuunie-sjluijer (Klimmen), communievoile (<fr.): kemuune-vaol (Klimmen), hul: höll (Klimmen), sluier: sjluier (Klimmen) sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes [N 25 (1964)] III-1-3
sluik haar glad haar: glad haor (Klimmen) recht, sluik haar [N 10 (1961)] III-1-1
sluimeren hazenslaap: haazesjlaop (Klimmen), sluimeren: sjloemere (Klimmen) sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)] III-1-2
sluipen sluipen: sjloepe (Klimmen) Sluipen: zich in alle stilte voortbewegen zodat niemand het merkt (sluipen, kruipen, slippen, gluipen). [N 84 (1981)] III-1-2
sluis erk?: errek (Klimmen), sluis: sjlūūs (Klimmen), ⁄n sjloes (Klimmen) de inrichting waardoor twee wateren naar believen gescheiden of met elkaar in verbinding gebracht kunnen worden (sluis, erk, sas) [N 90 (1982)] III-3-1
sluismeester sluiswachter: sjloeswechter (Klimmen), sjlūūswachter (Klimmen) de persoon die belast is met het toezicht op en het gebruik van een sluis, vooral van schutsluizen (sasmeester, sluismeester, sasser, sassenier) [N 90 (1982)] III-3-1
sluitbanden noodbanden: nūǝt˱bɛŋ (Klimmen), werkbanden: werǝk˱bɛŋ (Klimmen) De zware, metalen banden die door de kuiper worden gebruikt om het vat te sluiten. De sluitbanden zijn voorlopige banden die uiteindelijk worden vervangen door lichtere, definitieve banden. [N E, 21] II-12