19489 |
valgordijn, rolgordijn |
valgordijn:
valgordien (Q111p Klimmen)
|
valgordijn [SGV (1914)]
III-2-1
|
18658 |
valhoedje |
kinderhoedje:
kingerheudje (Q111p Klimmen),
loophoedje:
loupheudje (Q111p Klimmen),
valhoedje:
valheudje (Q111p Klimmen)
|
hoedje, beschuttend ~ voor kinderen die pas lopen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17822 |
vallen |
vallen:
valle (Q111p Klimmen)
|
vallen [SGV (1914)]
III-1-2
|
30138 |
vallende tand |
terugvallende tand:
tryk˲valǝndǝ tant (Q111p Klimmen)
|
k˲valǝndǝ tsa [N 31, 28a; monogr.]
II-9
|
19051 |
vals |
vals:
valsj (Q111p Klimmen)
|
valsch [SGV (1914)]
III-1-4
|
22333 |
vals spel |
foetel:
foetel (Q111p Klimmen)
|
Oneerlijk spel, het valsspelen [hernij, aarzak, haarzakkerij, aaszakkerij]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22331 |
vals spelen |
foetelen:
foetele (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
Vals spelen, oneerlijk handelen. || Vals, oneerlijk spelen [stachelen, foetelen, entelen, peuteren, krummelen, onnemen, haarzakken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22332 |
valsspeler |
foetelaar:
foetelaer (Q111p Klimmen)
|
Iemand die altijd vals speelt [aarzak, haarzak, aaszak]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
28034 |
van boven naar beneden kool delven |
van bovenaf werken:
va bǭvǝnāf werkǝ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma])
|
Doorgaans geeft men de voorkeur aan het werken van onder naar boven in een koollaag, omdat dan o.a. het scheppen van de kolen het gemakkelijkst is. Alleen wanneer men daardoor gunstiger ten opzichte van de splijtvlakken komt te zitten of wanneer de helling van de koollaag groter is dan 25 graden, zal men in dalende richting of van boven naar beneden werken (Driessen pag. 158). Dit gebeurt ook, volgens de informant van Q 113, als de laag zeer dik is. [N 95, 520]
II-5
|
23907 |
van de duivel bezeten |
met de duivel bezeten:
mit der duvel bezaete (Q111p Klimmen),
van de duivel bezeten:
van der duuvel bezeete (Q111p Klimmen),
van dr duvel bezète (Q111p Klimmen)
|
Van de duivel bezeten [mit der duvel bezaese]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|