e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wagenvervoer met slepers wagenvervoer: wāgǝvǝrvø̄r (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]) Het verplaatsen van mijnwagens met behulp van slepers. [N 95, 704] II-5
waggelen dazelen: daazele (Klimmen), dazele (Klimmen), sjachelen: sjēigele (Klimmen), slingeren: sjlingere (Klimmen), slodderen: sjloddere (Klimmen, ... ), stevelen: sjtiebele (Klimmen), strompelen: sjtrompele (Klimmen), sjtrómpele (Klimmen), waggelen: waGkele (Klimmen), zigzaggen: zigzagge (Klimmen), zwaaien: zjwéjje (Klimmen), zwabberen: zjwabbere (Klimmen) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: onvast, wankelend lopen [stroemele, striemele, strampele] [N 10 (1961)] || slingerend lopen [N 38 (1971)] III-1-2
wagon spoorwagen: sjpaorwage (Klimmen), wagon (<eng.): wagon (Klimmen), wagón (Klimmen) een spoorwagen [wagon, cabine] [N 90 (1982)] III-3-1
wak in het ijs gelong: galoong (Klimmen), galooɛ̄ng (Klimmen), gelong (Klimmen), lok: laok (Klimmen) gat in het ijs, dat erin gehakt is [DC 44 (1969)] || gat in het ijs, waar het water niet bevroren is [DC 44 (1969)] || wak (in het ijs) [SGV (1914)] III-4-4
wakker wakker: wakker (Klimmen) Wakker: niet slapend (wakker, snuig). [N 84 (1981)] III-1-2
waldhoorn waldhoorn: walthōͅrə (Klimmen) Het blaasinstrument zonder ventielen, met een zachte toon [hoorn, waldhoorn]. [N 90 (1982)] III-3-2
walm kwalm: kwallem (Klimmen), zwadem: zjwaam (Klimmen) dikke vettige damp of rook (walm, kwalm, blaak, zwalm, galm) [N 90 (1982)] III-2-1
walsmachine, pijpenwals pijpenwals: pīpǝwals (Klimmen), plaatwals: plātwals (Klimmen) In het algemeen een machine waarmee plaatmateriaal tot cilinders gebogen kan worden. De walsmachine wordt vooral gebruikt bij het vervaardigen van buizen, pijpen en kachelpijpen. De machine bestaat doorgaans uit twee of drie walsrollen waartussen de vlakke strook metaalplaat tot pijp of goot gebogen wordt. Zie ook afb. 169. [N 33, 218; N 33, 239; N 64, 10a] II-11
wambuis kiel: keel (Klimmen), wambuis: wammes (Klimmen) wambuis, kort tot het middel reikend overkledingstuk [wammes, buis, buist, sent] [N 23 (1964)] III-1-3
wan wan: wanǝ (Klimmen) De platte, aan één zijde iets uitgeholde, doorgaans van stro gevlochten korf met twee oren die men gebruikte voor het wannen met natuurlijke wind. Zie afbeelding 13. [N 14, 38a; JG 1a, 1b, 2c; R 3, 64; monogr.; add. uit N 14, 37] I-4