24510 |
wilgenkatje |
katje:
#NAME?
kètsjes (Q111p Klimmen),
-
ketjes (Q111p Klimmen),
Veldeke
ketjes (Q111p Klimmen)
|
De aarachtige bloeiwijze van sommige bomen, katje (kat, katje, poeske, prop, stop, knop). [N 82 (1981)] || wilg, bloeiwijze van [DC 68 (1993)]
III-4-3
|
24628 |
wilgensoorten |
rode wijde:
-
rooi wie (Q111p Klimmen)
|
wilg (Salix) [DC 28 (1956)]
III-4-3
|
24519 |
wilgenteen |
goets:
± WLD
gŏĕtsj (Q111p Klimmen),
vits:
#NAME?
vĭĕtsj (Q111p Klimmen),
Veldeke
’n wietsj (Q111p Klimmen),
± WLD
wĭĕtsj (Q111p Klimmen)
|
De tak, wijg van een wilg (wis, poot, sliet). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19074 |
willen |
willen:
wille (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
willen [SGV (1914)] || willen (geen context) [DC 38 (1964)]
III-1-4
|
21187 |
wimpel |
wimpel:
wimpel (Q111p Klimmen),
wumpel (Q111p Klimmen)
|
een lange smalle vlag [wimpel, vleugel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17596 |
wimper |
plimp:
plùmp (Q111p Klimmen)
|
wimper [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17708 |
wind |
poep:
poep (Q111p Klimmen),
poepje:
puupke (Q111p Klimmen),
vots:
vots (Q111p Klimmen)
|
Wind: ontsnappende darmgassen, een buikwind (scheet, veest, poepje, wind). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
25207 |
wind (alg.) |
wind:
wind (Q111p Klimmen)
|
wind [SGV (1914)]
III-4-4
|
29877 |
winddroog |
goed om met te werken:
gōt˱ ǫm met tǝ werǝkǝ (Q111p Klimmen),
verzadigd:
vǝrzādex (Q111p Klimmen),
winddroog:
went˱dryǝx (Q111p Klimmen)
|
Gezegd van metselstenen die aan de oppervlakte droog en inwendig nat zijn. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Metselstenen bevochtigen'. [N 31, 13b]
II-9
|
24434 |
winde |
winde:
WLD
win (Q111p Klimmen),
winde (Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt u de winde: een voornachtige vis met gedrongen lichaam, zijdelings sterk samengedrukt, de mondopening is enigszins omhooggericht, de staartvin is diep ingesneden. De rug is donkergroen-blauw, de flanken en buik zilverwit en borst-, buik- en aars [N 83 (1981)]
III-4-2
|