e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Klimmen

Overzicht

Gevonden: 7824
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
achtste deel van een stuiver duit: ’n duit (Klimmen) achtste deel van een stuiver, een ~ [een duit?] [N 21 (1963)] III-3-1
acoliet acoliet: acoliet (Klimmen), Vroeger bestonden deze niet.  `ne akoliet (Klimmen), grote koorjong: `ne groëte koërjong (Klimmen) Een acoliet, een oudere misdienaar. [N 96B (1989)] III-3-3
adamsappel keelknobbel: keelknoebel (Klimmen), pitsknobbel: pitsjknoebel (Klimmen), zuipknobbel: zōēpknoebel (Klimmen) adamsappel [N 10 (1961)] III-1-1
adder adder: WLD  adder (Klimmen), slang: sjlang (Klimmen) Hoe noemt u een slang met een verlengde hals, een korte gedrongen romp en een korte staart. De snuit heeft een vlakke bovenkant. Het schubbenkleed is zwart of donkergrijs met een zigzagstreep over de rug en een X-teken op de kop. Zijn lengte is tot 70cm ( [N 83 (1981)] || nadder (adder) [SGV (1914)] III-4-2
adem adem: oam (Klimmen) adem [SGV (1914)] III-1-1
ademen adem scheppen: oam sjöppe (Klimmen), ademen: aome (Klimmen), ademhalen: aom haole (Klimmen, ... ), asemen: aoseme (Klimmen) ademen [N 10a (1961)], [SGV (1914)] III-1-1
ader ader: aor (Klimmen), oar (Klimmen), oare (Klimmen), òòr (Klimmen), i.e. slagader.  bloetsaor (Klimmen) ader [N 10a (1961)], [SGV (1914)] || aderen [SGV (1914)] III-1-1
administratief personeel administratie: atminištrāšǝ (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]) De beambten hadden op de mijn vergeleken met de arbeiders op tal van punten een bevoorrechte positie. Zij kregen tijdens ziekte geen controle van de door de kompels gehate ziekencontroleur (Dieteren 1984 pag. 67). Verder waren zij op de mijn "penningvrij", kregen meer en betere deputaatkolen en gratis mijnkleding. Op hun beurt waren de ondergrondse beambten weer bevoorrecht ten opzichte van de bovengrondse beambten. Hun salarissen lagen duidelijk hoger (Dieteren 1984 pag. 67). In het lemma komen algemene benamingen voor maar ook benamingen die meer schertsend of spottend zijn. [N 95, 979] II-5
advent advent (<lat.): d`r Advent (Klimmen), adventtijd: atventtiet (Klimmen) De tijd van vier zondagen voor Kerstmis (Advent, kleine vasten). [N 96C (1989)] III-3-3
afbijten afbijten: āf˱bītǝ (Klimmen) Oude verf met behulp van een afbijtmiddel verwijderen. [N 67, 68a] II-9