30593 |
afbijtmiddel |
afbijt:
āf˱bī.t (Q111p Klimmen),
afbijtmiddel:
āf˱bītmedǝl (Q111p Klimmen),
loog:
lōx (Q111p Klimmen
[(caustic soda)]
),
tiksatroop:
teksǝtrōp (Q111p Klimmen)
|
De algemene benaming voor een middel om verf los te weken. Men onderscheidt gelvormige en alkalische afbijtmiddelen. De werkzame bestanddelen van gelvormige afbijtmiddelen zijn een mengsel van dichloormetaan en methanol. De alkalische afbijtmiddelen bevatten calciumhydroxyde of natriumhydroxyde. Zij worden meestal in poedervorm aangeboden en dienen voor gebruik met water te worden aangelengd. De invuller uit L 267 onderscheidde brandbare en onbrandbare afbijtmiddelen, terwijl men in Q 111 afbijtmiddelen in de vorm van pasta en in vloeibare vorm kende. [N 67, 16a; N 67, 16b]
II-9
|
27880 |
afbikken |
afdrijven:
āfdrīvǝ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Loshangende stenen verwijderen die na het bewerken van het gesteente aan de zijwand of het dak van de mijngang zijn blijven zitten. [N 95, 450; N 95, 298; monogr.; Vwo 24; Vwo 40; Vwo 55]
II-5
|
29364 |
afbranden |
afbrennen:
āf˱brɛnǝ (Q111p Klimmen)
|
Oude verf met behulp van een brandlamp verwijderen. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Brandlamp'. [N 67, 68b]
II-9
|
19803 |
afdak |
afdak:
āf˱dāk (Q111p Klimmen),
schop:
sjop (Q111p Klimmen)
|
afdak [SGV (1914)] || Het afdak rondom het ovengebouw ter bescherming van de arbeiders. Zie ook afb. 25. [N 98, 149]
II-8, III-2-1
|
33470 |
afdakje boven de poort |
afdak:
āf˱dāk (Q111p Klimmen)
|
Het kleine afdakje dat op een muur is geconstrueerd boven de poort. [N 4A, 43b]
I-6
|
27312 |
afdalen |
aanvaren:
āvārǝ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Zich per lift naar het ondergrondse gedeelte van de mijn begeven. [N 95, 82; monogr.; Vwo 33; Vwo 41]
II-5
|
27728 |
afdeling |
afdeling:
afdęjleŋ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]),
revier:
rǝvēr (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
rǝvīr (Q111p Klimmen [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Het ondergronds gebied van een steenkolenmijn is ingedeeld in afdelingen. Aan het hoofd van zo''n afdeling staat een afdelingsingenieur. Deze afdelingsingenieur voert het bevel over verscheidene andere ingenieurs en geeft zijn bevelen aan het werkvolk langs zijn afdelingsopzichter om (Vanwonterghem pag. 43). [N 95, 908; Vwo 36; Vwo 285; monogr.]
II-5
|
27227 |
afdelingsopzichter |
afdelingsopzichter:
afdęjleŋsǫpzextǝr (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]),
dagstijger:
dāxstīgǝr (Q111p Klimmen [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
middagstijger:
medexštīgǝr (Q111p Klimmen [Domaniale]),
revierstijger:
rǝvērštīgǝr (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
rǝvīrštīgǝr (Q111p Klimmen [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Opzichter van de dagdienst. De afdelingsopzichter is de verantwoordelijke man voor een afdeling. Volgens Vanwonterghem (pag. 43) krijgt hij zijn bevelen van de ingenieur en geeft ze verder aan de chef-porions. Defoin (pag. 191) daarentegen noemt de afdelingsopzichter synoniem met chef-porion. De woordtypen "dagstijger" en "middagstijger" zijn volgens Van der Maar ontstaan uit het feit dat de afdelingsopzichters overdag dienst deden. De nachtdienst stond veelal onder toezicht van een meesterhouwer. [N 95, 909; monogr.; Vwo 37]
II-5
|
21448 |
afdingen |
afpingelen:
aafpingelle (Q111p Klimmen),
chipoteren (<fr.):
sjippotteere (Q111p Klimmen),
pegelen:
peigelle (Q111p Klimmen),
pegeren:
peigere (Q111p Klimmen)
|
beknibbelen, Op de prijs ~, de prijs omlaag trachten te drukken [afpeekele, afprengelen, afpenkelen, pingelen?] [N 21 (1963)] || proberen minder te moeten betalen dan de gevraagde prijs [afdingen, afpingelen, afpekelen, penkeren, prengelen, pingelen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
29686 |
afdrager |
afdrager:
āf˱drē̜.gǝr (Q111p Klimmen),
āf˱drē̜gǝr (Q111p Klimmen
[(meervoud: āfdrē̜gǝš)]
)
|
Arbeider die de vormbakken met daarin de vormelingen van de vormtafel naar de droogplaats brengt. Zie ook het lemma ɛneerslagerɛ. In Q 111 werd het werk van de afdragers meestal door vrouwen gedaan.' [N 98, 97; monogr.] || Arbeider die met de klapstoel werkt. [N 98, 86; monogr.]
II-8
|