17887 |
een kuil graven |
een kuil graven:
n koel grave (Q111p Klimmen)
|
kuil, Een ~ maken (dappen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19216 |
een lelijk gezicht trekken |
(een) schuw gezicht maken:
en sjōēw gezich maake (Q111p Klimmen),
een gezicht wie een oorworm:
en geziech wie enne oorworrem (Q111p Klimmen),
een nut gezicht trekken:
e nött gezich trèkke (Q111p Klimmen),
een schrouw gezicht trekken:
e sjraw gezich trèkke (Q111p Klimmen)
|
grijnzen, een lelijk gezicht trekken [greeze, nen toot zette, snuit trekke, grimas maken] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
22192 |
een linnen zak met houten bodem om één of meer duiven in te dragen |
duivenbuidel:
d’r doevebül (Q111p Klimmen)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: een linnen zak met houten bodem om één of meer duiven in te dragen (verouderd)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
28352 |
een motorgat maken |
(een) motorlok maken:
mōtǝrlǭk mākǝ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits]),
instokken:
enštǫkǝ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Een gleuf in de vloer of in de wand van een mijngang maken die groot genoeg is om er de motor van een schudgoot in te kunnen plaatsen; bij uitbreiding ook het plaatsen van de schudgootmotor in de betreffende gleuf. Zie ook het lemma Gleuf Voor Schudgootmotor. [N 95, 628]
II-5
|
30090 |
een muur opmetselen |
(een muur) vaardig maken:
vē̜rdex mākǝ (Q111p Klimmen),
doortrekken:
duǝrtrękǝ (Q111p Klimmen),
op hoogte brengen:
op hyǝx˱dǝ breŋǝ (Q111p Klimmen),
optrekken:
ǫptrękǝ (Q111p Klimmen)
|
Al metselend een muur laag na laag hoger maken. Een muur die zo werd opgetrokken werd in K 353 een 'muur in opbouw' ('mȳr en up˱bē̜jǝf') genoemd. Het resultaat was volgens een aantal invullers een 'volle muur' ('volǝ mȳr', K 353; 'volǝ myǝr', K 278; 'vǫlǝ mūr', Q 197, 197a; 'vol mūr' L 364). Zie voor de fonetisch niet gedocumenteerde vormen de lemmata 'Metselen' en 'Muur'. [N 31, 27; N 31, 32b; monogr.]
II-9
|
30077 |
een muur uitloden |
afloden:
āfluǝtǝ (Q111p Klimmen),
uitloden:
ūtlyǝ (Q111p Klimmen)
|
De verticale stand van een muur of profiel controleren met behulp van een schietlood. [N 31, 10b]
II-9
|
30162 |
een muur voegen |
voegen:
vōgǝ (Q111p Klimmen)
|
De voegen tussen metselstenen met voegmortel opvullen. Voegwerk wordt doorgaans na het metselwerk uitgevoerd. De voegen worden daartoe met behulp van de voegkrabber ter diepte van 1,5 à 2 cm uitgekrabd waarna de mortel vanaf een plankje door middel van een voegspijker in de voeg wordt gebracht. Voor de lintvoegen gebruikt men een lange voegspijker, voor de stootvoegen een korte. [N 32, 32; monogr.]
II-9
|
30085 |
een muur waterpassen |
uitwaterpassen:
ūtwātǝrpasǝ (Q111p Klimmen),
waterpassen:
wātǝrpasǝ (Q111p Klimmen)
|
De horizontale stand van een muur controleren met behulp van de waterpas. [N 31, 10c; monogr.]
II-9
|
18273 |
een paar schoenen |
een paar schoenen:
e paar sjeun (Q111p Klimmen),
e paar sjoon (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
schoenen, paar ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18337 |
een paar sokken |
een paar sokken:
e paar zökke (Q111p Klimmen),
n paar zökke (Q111p Klimmen)
|
kousen, paar ~ [zök, zökke] [N 24 (1964)]
III-1-3
|