19727 |
fuchsia |
bellenboompje:
Veldeke
bellebömke (Q111p Klimmen)
|
Fuchsia (fuchsia). Halfheesters of heesters, soms zelfs boompjes met meestal kruisgewijs staande bladeren. De bloemen zijn kelkvormig (bellekesbloem, bel, klok). [N 92 (1982)]
III-2-1
|
22851 |
fuik |
fuik:
foek (Q111p Klimmen)
|
fuik [SGV (1914)]
III-3-2
|
30056 |
fundament |
aanzet:
anzęt (Q111p Klimmen),
fondament:
fǫndǝmęnt (Q111p Klimmen),
fondatie:
fǫndāsi (Q111p Klimmen),
fundament:
føndǝmęnt (Q111p Klimmen),
fundering:
føndēreŋ (Q111p Klimmen)
|
De grondvesten van een gebouw. Het fundament kan al dan niet onderheid zijn, wordt in metselsteen, stampbeton of gewapend beton uitgevoerd en reikt tot aan het maaiveld of de begane grond. [N 31, 1a; N 31, 1b; N 31, 1c; monogr.]
II-9
|
30104 |
fundament van de schoorsteen |
fundatie:
føndāsi (Q111p Klimmen)
|
Het metselwerk waarop de schoorsteen rust. Een fundament voor een meestal buiten de muur liggende schoorsteen opmetselen werd in Q 121 'een console uitmuren' ('eŋ kǫnsǫl ūsmūrǝ') genoemd. [N 32, 25b; monogr.]
II-9
|
30053 |
funderingssleuven uitsteken |
de fundering uitschachten:
dǝ føndēreŋ ūtšaxtǝ (Q111p Klimmen)
|
Gleuven uitsteken langs de vier wanden op de bodem van de uitgegraven kelderruimte. In de sleuven worden later de fundamenten geplaatst. Zie voor het woordtype 'gescheuten' (Q 194) ook RhWb dl. VII, k. 962, s.v. 'Geschäu': ø̄das Mauerwerk aus Bruchsteinen an der Erde, auf dem die Balkenlage des Fachwerkhauses ruht.ø̄ [N 30, 25a; monogr.]
II-9
|
17807 |
gaan |
gaan:
gao (Q111p Klimmen),
gaon (Q111p Klimmen),
goa (Q111p Klimmen)
|
gaan [SGV (1914)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25233 |
gaan liggen (van de wind) |
gaan liggen:
gaon liegke (Q111p Klimmen),
zich leggen:
zich légke (Q111p Klimmen)
|
gaan liggen, gezegd van de wind [stillen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20530 |
gaar |
gaar:
gaar (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
gaar; Hoe noemt U: Goed gekookt (gaar, murw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
28225 |
gaaskap |
gaaskap:
gāskap (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma, Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De gaaskap of gaaskorf die zich onder de kooi van de veiligheidslamp bevindt. [N 95, 247; monogr.]
II-5
|
18345 |
gaatje voor de schoenveter |
rijglok:
de riej-laoker (Q111p Klimmen),
de rĭĕ-laoker (Q111p Klimmen)
|
gaatjes in de schoen waardoor de veter wordt geregen [riegaater] [N 24 (1964)]
III-1-3
|