31934 |
handboor, fretboor |
handboor:
hant˱bǭr (Q111p Klimmen)
|
Een kleine boor met een handgreep en met scherpe schroefdraad, die met één hand wordt rondgedraaid. Zie ook afb. 78. De handboor heeft als handvat ofwel een houten dwarsstukje, ofwel een rondgebogen metalen greep. Hij wordt gebruikt om gaten voor te boren en op plaatsen waar men met de omslagboor niet kan werken. [N 33, 132; N 53, 160b; N 53, 168; monogr.]
II-12
|
31411 |
handboormachine |
handboormachine:
hant˱bǭrmǝšin (Q111p Klimmen)
|
Boormachine die met de hand wordt aangedreven. De handboormachine wordt gebruikt voor het boren in hout en metaal. Zie ook afb. 121. [N 33, 122]
II-11
|
33305 |
handcultivator |
cultivator:
køltivātǝr (Q111p Klimmen),
køltǝfātǝr (Q111p Klimmen)
|
Handgereedschap voor het losmaken van de grond. In aflevering I.2, p.161-2 is sprake van een zware cultivator die door (paarde)tractie wordt gewogen. Het werkingsprincipe van de twee gereedschappen is echter hetzelfde. [N 18, 52; monogr.]
I-5
|
19691 |
handdoek |
blauwe handdoek:
blǫwǝ hant˱dōk (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I)]
[Emma, Maurits]),
handdoek:
hant˱dōk (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De blauw-wit of rood-wit geruite handdoek voor gebruik na het douchen. [N 95, 68; monogr.]
II-5
|
21849 |
handel |
handel:
d⁄r handel (Q111p Klimmen)
|
het kopen en verkopen, het doen van koopmanszaken [agotie, negotie, commerce, handel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21449 |
handelaar |
handelaar:
handelaer (Q111p Klimmen),
koopman:
koupman (Q111p Klimmen)
|
iemand die handel drijft [koopman, commercant, marchand, handelaar] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21496 |
handelen |
handel drijven:
handel drieve (Q111p Klimmen)
|
handel drijven [komenschappen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18903 |
handeling |
daad:
⁄n daod (Q111p Klimmen)
|
een op zichzelf staande, niet werktuigelijke verrichting, een handeling [gangen, gang, daad] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17661 |
handen (kindernamen) |
handjes:
hennekes (Q111p Klimmen),
hénnekes (Q111p Klimmen),
knoeveltjes:
knuvelkes (Q111p Klimmen),
polletjes:
poelekes (Q111p Klimmen)
|
hand: kinderwoorden (pol, polleke, poeleke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17660 |
handen (spotnamen) |
gaffels:
gaffele (Q111p Klimmen),
jatten:
jatte (Q111p Klimmen),
klauwen:
klauwe (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
knoken:
knaoke (Q111p Klimmen),
knäök (Q111p Klimmen),
knèùk (Q111p Klimmen),
panschoppen:
pansjöppe (Q111p Klimmen),
poten:
poeëte (Q111p Klimmen),
pêût (Q111p Klimmen),
schoppen:
sjöppe (Q111p Klimmen),
schoppen
sjöppe (Q111p Klimmen),
troefels:
troefele (Q111p Klimmen)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|