21188 |
hozen |
lepsen:
vgl. Sittard Wb. (pag. 217): lepsje, drinken, sprenkelen met de hand.
lepsje (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
uitschoppen:
oetsjöppe (Q111p Klimmen)
|
hoozen (ww.) [SGV (1914)] || water uit een boot werpen door middel van een hoosvat [hozen, baliën] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19307 |
huichelen |
opscheppen:
opsjöppe (Q111p Klimmen),
ploederen:
ploedere (Q111p Klimmen)
|
zich anders en meer voordoen dan men is [kwezelen, femelen, huichelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17565 |
huid |
huid:
hoewt (Q111p Klimmen)
|
huid [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18049 |
huidschilfers |
schilfers:
sjilvere (Q111p Klimmen),
sjölfer (Q111p Klimmen)
|
schilfer [SGV (1914)] || schilfers op de huid [blusters] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18044 |
huiduitslag |
uitslag:
oetsjlaag (Q111p Klimmen)
|
Huiduitslag: plaatselijke verandering van de huid in de vorm van vlekken, pukkeltjes, etc. (dutsel, rool). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34618 |
huif van de huifkar |
huif:
hūf (Q111p Klimmen)
|
Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr]
I-13
|
18647 |
huifkar |
huifkar:
hūfkar (Q111p Klimmen)
|
Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.]
I-13
|
18876 |
huilen |
grijnen:
griene (Q111p Klimmen),
(e grieniezer).
⁄t griene (Q111p Klimmen)
|
het huilen, het wenen [grijs] [N 85 (1981)] || zijn verdriet of pijn kenbaar maken door tranen te storten [huilen, beuken, simmen, schrauwen, grijnzen, gringzen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19068 |
huilen, schreien |
grijnen:
griene (Q111p Klimmen)
|
schreien [SGV (1914)]
III-1-4
|
19693 |
huis, woning |
huis:
hoes (Q111p Klimmen)
|
huis [SGV (1914)]
III-2-1
|