20334 |
jongste kind |
kruppel:
kruppel (Q111p Klimmen),
moelsgeschrap:
cf. Dl. III, afl. 2 p. 29, s.v. "moltergeschraap"in het lemma "kleinste dier van het nest"; cf. WNT s.v. "moel (I)"= houten bak waarin het meel beslagen en gekneed wordt; zie ook s.v. "moelje (I)"zie moel (I)
molsgeschrap (Q111p Klimmen)
|
Andere benaming van: wordt deze naam ook gebruikt voor het jongste kind (dat soms ook het zwakste is) van een groot gezin? [DC 25 (1954)] || Wordt deze naam ook gebruikt voor het jongste kind (dat soms ook het zwakste is) van een groot gezin? [DC 25 (1954)]
III-2-2
|
33341 |
jongste knecht, manusje van alles |
biggenjong:
baqǝjǫŋ (Q111p Klimmen),
varkensjong:
vɛrǝkǝsjǫŋ (Q111p Klimmen),
werkman:
werǝkman (Q111p Klimmen)
|
Hulpje op de boerderij. In dit lemma is alleen datgene opgenomen wat nog niet in de lemma''s "knecht, algemeen" (1.3.12) of "koehoeder" (1.3.14) is behandeld. Vaak echter wordt de koejongen ook voor allerlei kleinere karweitjes op en om de boerderij ingezet. Onder klooier wordt een varkenshoeder verstaan. Een aanspender (afgeleid van ''aanspannen'') is een beginneling, die pas van school komt. Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht, algemeen" (1.3.12). [N M, 1c; monogr.]
I-6
|
24177 |
jongste vogeltje uit het nest |
kakjong:
kakjong (Q111p Klimmen),
kakkejong:
kagke jónge (Q111p Klimmen),
kruppel:
kröppel (Q111p Klimmen)
|
een pas uitgebroed vogeltje (kwabbeke) [N 83 (1981)] || jongste vogel uit het nest (kakkenestje) [N 83 (1981)] || vogeltje, nog kaal
III-4-1
|
21335 |
jood |
jood:
jŭŭd (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
jood [SGV (1914)]
III-3-1, III-3-3
|
23211 |
judas |
judas:
Judas (Q111p Klimmen)
|
Judas [SGV (1914)]
III-3-3
|
24623 |
judaspenning |
judaspenning:
Veldeke
Judaspenning (Q111p Klimmen)
|
Judaspenning (lunaria biënnis). sierplant met grote bladeren en meestal donker roodpaarse, zelden witte, bloemen. De onderste bladeren en die van de rozet zijn diep ingesneden bij de steel en spits aan de top, de bovenste haast ongesteeld. De plant wordt [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21336 |
juffrouw |
juffer:
jŏŏffer (Q111p Klimmen),
juffrouw:
juffrouw (Q111p Klimmen)
|
hoe spreekt u een ongetrouwde vrouw aan? [juffer, juffrouw, juf, uffrouw] [N 87 (1981)] || juffer [SGV (1914)]
III-3-1
|
27387 |
jukondersteuning |
jukbouw:
jøkbuw (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
Starre ondersteuning die bestaat uit twee stijlen en een kap en is vervaardigd uit hout, kaprail of uit speciaal daarvoor gefabriceerd profielijzer. Kenmerkend voor dit type ondersteuning is het feit dat de stijlen niet haaks op de laag, maar enigszins schuin geplaatst worden. De samengestelde ondersteuning heeft dan ook de vorm van een trapezium. [N 95, 322; N 95, 316]
II-5
|
33958 |
jukriem |
koppeling:
kǫpǝleŋ (Q111p Klimmen)
|
Verbinding tussen het haam en de disselboom, als men met een tweespan rijdt. Verscheidene zegslieden verklaren dat een tweespan in hun gemeente niet (meer) voorkomt. [N 13, 12]
I-10
|
18707 |
jumper |
jumper:
jumper (Q111p Klimmen),
niet oorspronkelijk
jumper (Q111p Klimmen)
|
jumper, damesvest met mouwen en knopen [N 23 (1964)]
III-1-3
|