21978 |
korteafstandsvlucht |
vitessespel:
vitesse-sjpieël (Q111p Klimmen)
|
korte afstandsvlucht (minder dan 100 km)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
29971 |
korteling |
korteling:
kǫrtǝleŋ (Q111p Klimmen
[(id)]
),
metsknuppel:
mɛtsknø̜pǝl (Q111p Klimmen
[(ɛ-knø̜pǝlǝɛ)]
)
|
Korte steigerpaal die aan één uiteinde draagt op de aanbinder en aan de andere kant in een in de muur uitgespaard steigergat. Over de kortelingen komen de steigerplanken te liggen die de steigervloer vormen. Zie ook afb. 18. [N 32, 3b; monogr.]
II-9
|
21132 |
korter maken |
afsnijden:
aafsjnie-je (Q111p Klimmen),
aafsjnieje (Q111p Klimmen)
|
een af te leggen afstand korter maken door een rechtere weg te nemen (richten) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
34520 |
kortwieken |
stoepen:
stupǝ (Q111p Klimmen),
wieken:
wikǝ (Q111p Klimmen)
|
Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.]
I-12
|
21876 |
kostbaar |
kostig:
kösschig (Q111p Klimmen)
|
veel geld waard (zijn) [durabel, kostelijk, kostbaar] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21657 |
kosten |
<wat is de prijs?>:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).
wat is der prīēs (Q111p Klimmen),
gelden:
wat gèlle ze (Q111p Klimmen),
wat gélle de baGGe allewiel (Q111p Klimmen),
Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssyteem Veldeke, maar het is gewoon in het Nederlands genoteerd en heb het daarom letterlijk overgenomen (dus niets omgespeld!).
wat gelle (Q111p Klimmen),
kosten:
wat motte die koste (Q111p Klimmen),
staan:
wat sjtond de baGGe allewiel (Q111p Klimmen),
Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssyteem Veldeke, maar het is gewoon in het Nederlands genoteerd en heb het daarom letterlijk overgenomen (dus niets omgespeld!).
wat sjtónt de bagke? (Q111p Klimmen)
|
aanbieden, Voor een bepaalde prijs te koop ~ [loven of geloven? zegt men wel: wat looft ge uw kippen = welke prijs vraagt ge ervoor?] [N 21 (1963)] || Kosten, waard zijn; "wat kosten de biggen tegenwoordig?"[doen, uitdoen, gelle, gelden, gille? "wat gelle de baggen?"] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
23274 |
koster |
koster:
d`r köster (Q111p Klimmen),
kuster (Q111p Klimmen),
köster (Q111p Klimmen),
kəstər (Q111p Klimmen)
|
De koster [köster, kuster, keuster?]. [N 96B (1989)] || koster [RND]
III-3-3
|
23593 |
kosteres |
kosteres:
`n kösteres (Q111p Klimmen),
kusteres (Q111p Klimmen),
kösteres (Q111p Klimmen)
|
Een vrouw die het kostersambt uitoefent [kosteres, kosterin, kosterse?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21339 |
kostganger |
kostganger:
kosjgenger (Q111p Klimmen)
|
kostganger [SGV (1914)]
III-3-1
|
21550 |
kostschool |
internaat:
internaat (Q111p Klimmen),
kostschool:
kossjoeël (Q111p Klimmen),
kossjoël (Q111p Klimmen),
pensionaat (<fr.):
pensionaat (Q111p Klimmen),
pensjenaat (Q111p Klimmen)
|
een school waar de leerlingen tevens voeding en huisvesting ontvangen [kostschool, pensionaat, interntaat] [N 90 (1982)]
III-3-1
|