24992 |
schuimen |
schuimen:
sjume (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
schuim opwerpen, dragen of geven [bedomen, schuimen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19555 |
schuimspaan |
schuimlepel:
sjuumlèpel (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
sjūūmlaepel (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || schuimspaan, schuimlepel [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21370 |
schuld |
schuld:
sjouwt (Q111p Klimmen),
Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssyteem Veldeke, maar het is gewoon in het Nederlands genoteerd en heb het daarom letterlijk overgenomen (dus niets omgespeld!).
de sjout (Q111p Klimmen)
|
Geldschuld, schuld die men nog moet betalen [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21674 |
schuld zonder papieren |
schuld op zegwoord:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).
op zeGk wûûrd (Q111p Klimmen)
|
schuld die niet schriftelijk is vastgelegd [handschuld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21669 |
schulden betalen |
zich uit de schuld doen:
Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssyteem Veldeke, maar het is gewoon in het Nederlands genoteerd en heb het daarom letterlijk overgenomen (dus niets omgespeld!).
zich oet de sjout doeë (Q111p Klimmen)
|
Betekenis en uitspraak van het woord vertijen [werkwoord] i.v.m. betalen van schulden? A.u.b. uitspraak en betekenis. [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21369 |
schuldig (zijn) |
schuldig (zijn):
sjöldig (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
sjöllig (Q111p Klimmen)
|
schuld hebbend aan een overtreding of misdrijf [schuldig, plichtig] [N 90 (1982)] || schuldig [SGV (1914)]
III-3-1
|
32221 |
schulpboor |
schaar:
šǭr (Q111p Klimmen)
|
De grootste tapse avegaar die de wagenmaker bezit. Met dit werktuig maakt hij de voorgeboorde opening in de naaf van het wiel wijder en tapsvormig zodat daar vervolgens de naafbus in kan worden geslagen. Zie ook afb. 193. De schulpboor is doorgaans voorzien van een verwisselbare houten kruk. Door de grootte van het werktuig wordt het meestal door twee personen gehanteerd. Er werd dan een extra draaiboom aan de kruk bevestigd. Vgl. het volgende lemma. Zie ook het lemma ɛtapse avegaarɛ in de paragraaf over de werktuigen van de timmerman.' [N G, 32c; monogr.]
II-12
|
31769 |
schulpzaag |
scherpzeeg:
šerǝp˲zē̜x (Q111p Klimmen
[(zo genoemd omdat het zaagblad omhoog kon worden geplaatst voor het scherpen (šerpǝ))]
),
širǝp˲zē̜x (Q111p Klimmen
[(voorzien van een draaiknop en een handvat)]
)
|
Grote spanzaag, 0.80 tot 1.20 m lang, waarmee hout in de lengterichting van de houtvezels doorgezaagd kan worden. Het doorgaans draaibare blad van de zaag wordt in tegenstelling tot de spanzaag met behulp van een knop en een handvat vastgezet. De schulpzaag wordt door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. Bij de wagenmaker bijvoorbeeld dient ze om velgen, berries en andere zware karonderdelen te zagen. Zie ook het lemma ɛschulpenɛ (pag. ).' [N 53, 7; N 53, 8g-h; N G, 22a; N I, 1; monogr.]
II-12
|
30719 |
schuren |
schuren:
šūrǝ (Q111p Klimmen)
|
Hout met schuurpapier bewerken ten einde een glad oppervlak te verkrijgen. Zie ook het lemma 'Schuurpapier'. [N 67, 70a; monogr.]
II-9
|
18102 |
schurft |
krets:
krets (Q111p Klimmen),
roos:
rūǝs (Q111p Klimmen),
rui:
roe (Q111p Klimmen)
|
Een zeer hardnekkige, heftig jeukende huidaandoening, die kan leiden tot sterke vermagering en zelfs tot totale uitputting van de aangetaste dieren. Schurft wordt veroorzaakt door verschillende soorten mijten, voor ieder dier weer verschillend. Zie ook het lemma ''schurft'' in wbd I.3, blz. 479-481. [N 3A, 89; N 52, 13; A 48A, 26; monogr.] || huidziekte, Jeukende ~ veroorzaakt door de schurftmijt; schurft (zeer, rap, krets, rui). [N 84 (1981)] || schurft [SGV (1914)]
I-11, III-1-2
|