27762 |
uitzetten |
uitzetten:
ūtzętǝ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
In het ondergrondse gedeelte van de mijn de plaats aangeven waar een nieuwe verdieping, steengang, galerij, enz. moet worden aangelegd. [N 95,382; N 95,174; monogr.]
II-5
|
21387 |
unster |
pondel:
mit eine pungel woage (Q111p Klimmen),
pungel (Q111p Klimmen),
wegen
pungel (Q111p Klimmen),
ponder:
afwegen van graan enz.
punjere (Q111p Klimmen)
|
unster (balans) [SGV (1914)] || unster [met een ~wegen] [SGV (1914)] || Weeginstrument met hefboomwerking. [N 18 (1962)]
III-3-1
|
17699 |
urine |
pis:
pis (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen),
Note v.d. invuller:
d⁄r pis (Q111p Klimmen),
water:
waater (Q111p Klimmen),
water (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
wāāter (Q111p Klimmen),
⁄t water (Q111p Klimmen),
zeik:
zeik (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen),
zēi̯k (Q111p Klimmen),
zęi̯k (Q111p Klimmen)
|
urine [N 10c (1961)], [N 10c (1995)] || urine van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting van vee. [N 38, 18d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11, III-1-1
|
17700 |
urineren |
aftappen:
aaftappe (Q111p Klimmen),
de aardappels aflaten:
de èrpel aafloaten (Q111p Klimmen),
de aardappels afschudden:
de irpel aafsjödde (Q111p Klimmen),
de kleine jong een handje geven:
d`r kleine jong n hendje gève (Q111p Klimmen),
krauwen:
krawwe (Q111p Klimmen),
krouwe (Q111p Klimmen),
krouwwe (Q111p Klimmen),
mijn zwager een hand geven:
zie zjwager n hand gève (Q111p Klimmen),
pissen:
pisse (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen),
sassen:
sasse (Q111p Klimmen),
wateren:
watere (Q111p Klimmen),
zeiken:
zeike (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen),
zē̜i̯kǝ (Q111p Klimmen),
zęi̯kǝ (Q111p Klimmen),
(= plat).
zeike (Q111p Klimmen)
|
urineren [N 10c (1961)], [N 10c (1995)] || urineren van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting hebben, gezegd van vee. [N 38, 18b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11, III-1-1
|
24090 |
ursuline |
ursuline:
de urzeliene (Q111p Klimmen),
ein ursulien (Q111p Klimmen),
ein urzelien (Q111p Klimmen)
|
Een Ursulin [Ursulien]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34043 |
vaalbonte koe |
vale koe:
vāl [koe] (Q111p Klimmen)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 131b]
I-11
|
25268 |
vaan, maat van 4 à 5 liter bier |
vaan:
1 vingerhood = ± 0,01 lieter 1 mäötje = ± 0,10 lieter 1 sjöpke = ± 0,25 lieter 1 pint = ± 0,60 lieter 1 beksjke = ± 1/4 pint 1 hèjfke = ± 1/2 kan 1 kan = ± 1,40 lieter 1 anker = ± 30 kan 1 aam = ± 4 anker 1 iëker = ± 8 kan sjtök = oude wijnmaat van ? vaan = oude biermaat van ? tien = oude kolenmaat van 1/2 hectoliter of 2 kuipen okshoof = oude wijnmaat van ? Alle vorengenoemde maten en gewichten zijn in onbruik. De woorden zijn alleen nog bij ouderen bekend.
vaan (Q111p Klimmen)
|
vaan, oude biermaat [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22465 |
vaandel |
drapeau (fr.):
drappo (Q111p Klimmen),
vaan:
vaan (Q111p Klimmen)
|
De aan de stok gedragen doek met de kleuren of emblemen van een vereniging of gilde [vaandel, vendel, vaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22466 |
vaandeldrager |
vanendrager:
vanedraeger (Q111p Klimmen)
|
Degene die het vaandel draagt in een schutterij, gilde [vaandrig, venderik, afferis, vendelzwaaier]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34061 |
vaars |
jarig rind:
jōrex rent (Q111p Klimmen),
vaars:
vē̜š (Q111p Klimmen),
vɛš (Q111p Klimmen)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|