34269 |
vee fokken |
aantrekken:
āntrękǝ (Q111p Klimmen),
trekken:
trękǝ (Q111p Klimmen)
|
Het houden van vee met als doel de vermenigvuldiging van de dieren. Objecten als "vee" en "koeien" zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10b; monogr.]
I-11
|
34268 |
vee houden |
houden:
hau̯tǝ (Q111p Klimmen)
|
Het houden van vee in het algemeen. De opbjecten "vee", "beesten", "koeien" e.a. worden in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10a]
I-11
|
29710 |
veegmesje |
knijp:
knī̄.p (Q111p Klimmen),
krabber:
krabǝr (Q111p Klimmen),
kratser:
krɛtsǝr (Q111p Klimmen)
|
Stukje hout of spitstoelopend stukje bandijzer om de vormbakken schoon te krabben. [N 98, 83; monogr.]
II-8
|
30732 |
veegvast |
niet afgeven:
nēt˱ āf˲gē̜vǝ (Q111p Klimmen),
veegvast:
vē̜x˲vas (Q111p Klimmen)
|
Gezegd van verf die na droging bij aanraking niet afgeeft. [N 67, 75c]
II-9
|
20503 |
veel drinken |
buizen:
būīzə (Q111p Klimmen),
gusselen:
gössele (Q111p Klimmen),
zuipen:
zōēpe (Q111p Klimmen),
dèè züp wie n moezelaok
zōēpe (Q111p Klimmen)
|
drinken; Hoe noemt U: Veel en met graagte drinken (loeriën, leerzen) [N 80 (1980)] || zuipen [DC 35 (1963)] || zuipen, onmatig drinken [DC 38 (1964)]
III-2-3
|
21423 |
veel geld waard |
veel geld waard:
vööl géld waerd (Q111p Klimmen)
|
veel geld waard: Die oude eikehouten kast is - - - [DC 39 (1965)]
III-3-1
|
21877 |
veel moeten betalen |
bloeden:
blówwe (Q111p Klimmen)
|
veel kosten hebben, veel moeten betalen [brokken] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18373 |
veel te grote schoen |
een kar te groot zijn:
zind n kar te grôôt (Q111p Klimmen)
|
schoen, veel te grote ~ [affeseersjoon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18547 |
veel te wijde broek |
flodderbroek:
flodderbrook (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
broek, veel te wijde ~ [flodderboks] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20497 |
veelvraat |
doorjager:
dôerjaegər (Q111p Klimmen),
vreetzak:
vraetzak (Q111p Klimmen),
vreterd:
vraetert (Q111p Klimmen)
|
veelvraat; Hoe noemt U: Iemand die gulzig is, gulzigaard (vraat, fretter, veelvraat, doorjager) [N 80 (1980)]
III-2-3
|