23855 |
vereniging die de processiepaaltjes plaatst |
buurt:
buurt (Q111p Klimmen),
jonkheid:
de Jònkheid (Q111p Klimmen)
|
De vereniging of groep die de dag voor de processie de paaltjes (met de processievaantjes) en de rustaltaren plaatst. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
30596 |
verf |
verf:
vɛrǝf (Q111p Klimmen)
|
Vloeibare substantie, gewoonlijk bestaande uit een poedervormige, kleurgevende stof en een bindmiddel. Verf wordt met behulp van een kwast, een roller of een spuit opgebracht, waarna zij in een harde laag opdroogt. [Wi 54; S 39; L A1, 82; N 67, 18a; monogr.]
II-9
|
30624 |
verf zeven |
verf zeven:
vɛrǝf zēvǝ (Q111p Klimmen),
zijen:
ziǝ (Q111p Klimmen)
|
Verf door een zeef of doek laten lopen teneinde ongerechtigheden eruit te verwijderen. [N 67, 27c]
II-9
|
30661 |
verfbakje |
bak:
bak (Q111p Klimmen),
bakje:
bɛkškǝ (Q111p Klimmen),
rolbak:
rǫlbak (Q111p Klimmen)
|
Bakje voor verf. Het bakje is noodzakelijk bij het gebruik van een verfroller om de verf goed op de rol te kunnen aanbrengen. [N 67, 46b]
II-9
|
30667 |
verfhaak |
verfhaak:
[verf]hǭk (Q111p Klimmen),
vleeshaak:
vlęjšhǭk (Q111p Klimmen)
|
S-vormige haak waaraan de verfpot kan worden gehangen. [N 67, 53b]
II-9
|
30677 |
verfkrabber |
krabber:
krabǝr (Q111p Klimmen),
kretser:
krɛtsǝr (Q111p Klimmen)
|
Werktuig om oude verflagen droog te verwijderen en afgebrand werk schoon te krabben. Verfkrabbers bestaan uit een haaks op een steel met handvat bevestigd blad, dat, afhankelijk van het werk, diverse vormen kan vertonen. De rand van het blad heeft een geslepen profiel. Zie ook afb. 97. [N 67, 56a; monogr.]
II-9
|
19625 |
verfkwast |
borstel:
byǝštǝl (Q111p Klimmen),
bø̜štǝl (Q111p Klimmen),
kwast:
kwas (Q111p Klimmen),
verfkwast:
vɛrǝfkwas (Q111p Klimmen)
|
Haarbundel die met behulp van touw, een ijzeren ring of een ijzeren of koperen bus aan een steel bevestigd is. De verfkwast wordt gebruikt voor het opbrengen en uitstrijken van verf. Het haar is meestal varkens- of runderhaar, voor speciale doeleinden ook dassehaar, marterhaar of eekhoornhaar. De invuller uit Q 111 noemt bovendien ook nog visotterhaar en runderoorhaar, dat gebruikt werd voor kwasten voor fijn werk. [N 67, 30a; N 67, 32; monogr.]
II-9
|
30735 |
verflaag |
laag:
lǭx (Q111p Klimmen),
strijkje verf:
štrīkskǝ vɛrǝf (Q111p Klimmen
[(dun laagje verf)]
),
verflaag:
vɛrǝflǭx (Q111p Klimmen)
|
Zie kaart. Uitgestreken hoeveelheid verf. [N 67, 77a; L 29, 28b; monogr.]
II-9
|
30620 |
verfmolen |
verfmolen:
[verf]myǝlǝ (Q111p Klimmen)
|
Molen waarmee grotere hoeveelheden verf worden aangemaakt. De molen is doorgaans uit ijzer vervaardigd en bestaat uit een trechtervormige verfbak waarin de te malen verfstoffen en de olie worden gestort. De grondstoffen worden vervolgens door de onder de verfbak liggende wielen gemengd en gemalen. Zie ook afb. 90. [N 67, 26c]
II-9
|
29579 |
verfpot |
duppen:
dø̜pǝ (Q111p Klimmen),
grüle:
gryl (Q111p Klimmen),
verfduppen:
vɛrǝf˱dø̜pǝ (Q111p Klimmen)
|
Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(verf)-' het lemma 'Verf'. [N 67, 53a; monogr.]
II-9
|