23962 |
vloekje |
vloekje:
e vleuksjke (Q111p Klimmen),
n vleuksjke (Q111p Klimmen),
un vlukske (Q111p Klimmen)
|
Een vloekje [vluukse]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
27185 |
vloer |
het liggende:
ǝt liqǝndǝ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits]),
vloer:
flwor (Q111p Klimmen),
vlūr (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
zool:
zǭl (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
De bodem van iedere ruimte in de ondergrondse werken. Met de opgave "dèye" bedoelt de zegsman uit L 417 het vloergesteente vóór het verwijderen van de steenkoollaag, terwijl hij onder "trace" de vloer verstaat die overblijft na de winning van de kolen. Het woordtype "radier" van dezelfde invuller duidt de opvulling van een ronde vloer van een mijngang aan. Met de opgave "stok" doelen de respondenten uit Q 15 en Q 121 op het vloergesteente in een galerij. De invullers uit Q 121 en Q 121c maken een onderscheid tussen de "wand" en de "vloer". Met de eerste term bedoelen zij het vloergesteente onder een koollaag, met de tweede de vloer van steengangen en galerijen. De woordtypen "zool" en "baan" worden gebruikt om het vloergesteente van een steengang aan te duiden. [N 95, 193; N 95, 840; monogr.; N 95, 196; Vwo 275; Vwo 281; Vwo 479; Vwo 534; Vwo 834] || Zie voor het woordtype 'beleg' ook RhWb V, k. 301, s.v. 'Beleg': ø̄Fussboden aus Steinbelagø̄. Volgens Jongeneel (Heerlens Woordenboek, pag. 19) maakten de boeren uit de omgeving van Heerlen steenharde, waterdichte vloeren van zand, kalk of cement en kolensintels. [S 41; N 54, 128; monogr.; Vld.]
II-5, II-9
|
27418 |
vloergat |
beunlok:
bȳnlǭk (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma])
|
Een ondiep gat in de vloer waarin de stijl van een ondersteuning wordt geplaatst. [N 95, 309; monogr.; Vwo 619; Vwo 620; Vwo 621; Vwo 835]
II-5
|
30006 |
vloermortel |
cementspijs:
sǝmęnt[spijs] (Q111p Klimmen),
fijne schicht:
fīn šix (Q111p Klimmen
[(op de ruwe vloer)]
)
|
Mortel voor het leggen van een gladde vloerlaag. Volgens de invuller uit Q 83 werd de 'chape' ('šap') samengesteld uit 'Rijnzavel' ('ręjnzǭvǝl') en 'cement' ('sǝm'nt'). Wanneer de vloer met parket belegd moest worden werd er kurk door de mortel gemengd. Daardoor kon er later beter in de vloer gespijkerd worden. Ook in P 176 werd vloermortel aangemaakt met 'Rijnzavel' ('rē̜nzǭvǝl') en 'pure cement' ('pȳrǝ sǝm'nt'). In L 318b werd een gestorte cementvloer 'de dek' ('dǝn dęk') genoemd. In Q 111 en Q 113 bestond een betonnen vloer uit twee lagen. De gladde bovenlaag, de 'fijne schicht' ('fīn šix') werd met cementmortel gemaakt. De term 'schuurspijs' werd in Q 19 zowel gebruikt voor mortel voor het afwerken van muren als van vloeren. Wanneer het de afwerking van een muur betrof werd de mortel opgeschuurd met een houten 'plets' ('pl'tš'), terwijl de vloer met een stalen 'gletter' ('gl'tǝr') gelijk gemaakt werd. Zo'n 'gletter' voor de vloer was soms een meter lang. 'Schuurspijs' werd verwerkt door de stucadoor. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '-(spijs)', '-(specie)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 38f; monogr.]
II-9
|
27905 |
vloerplaat |
vliegende schijven:
vlę̄gǝndǝ šīvǝ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]),
vloerplaat:
vloerplaat (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Wilhelmina])
|
Plaat die bij het plaatsen van de stijl onder de stijlvoet wordt bevestigd om te voorkomen dat de stijl door de druk in de vloer zakt. Wat betreft de opgave "vliegende schijven" uit Q 111, volgens de invuller werden de vloerplaten zo genoemd omdat ze door arbeiders van andere werkpunten werden weggehaald en aldus "gevlogen" waren. [N 95, 352; monogr.]
II-5
|
30127 |
vloerplanken |
vloerpanken:
fluǝrplɛŋk (Q111p Klimmen)
|
De van messing en groef voorziene planken waarmee een houten vloer gelegd wordt. Zie ook het lemma 'Houten vloer'. [N 32, 21b; monogr.]
II-9
|
19702 |
vloertegel |
plavuis:
pləvy(3)̄s (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
een grote rode of blauwe vloertegel [N 05A (1964)]
III-2-1
|
30609 |
vloervernis |
vloerlak:
fluǝrlak (Q111p Klimmen),
vlūrlak (Q111p Klimmen),
vloervernis:
fluǝrvǝrnīs (Q111p Klimmen)
|
Vernis die speciaal voor het vernissen van houten vloeren wordt gebruikt. Opgedroogd dient vloervernis zeer hard te worden en niet wit af te slijten. [N 67, 21c; div.]
II-9
|
22059 |
vlooien |
vlooien:
vlue (Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: vedermijten: vlooien [N 93 (1983)]
III-3-2
|
19277 |
vlug |
hel:
hél (Q111p Klimmen),
vlot:
flot (Q111p Klimmen)
|
vlug: (moet je nu al weg?) Ja, ik zal moeten voortmaken om op tijd thuis te zijn; zo - loop ik niet meer [DC 39 (1965)]
III-1-4
|