28318 |
wagenvervoer met lieren |
haspelvervoer:
haspǝlvǝrvø̄r (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Domaniale])
|
Het verplaatsen van mijnwagens over korte afstand door middel van lieren. [N 95, 703]
II-5
|
28323 |
wagenvervoer met slepers |
wagenvervoer:
wāgǝvǝrvø̄r (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
Het verplaatsen van mijnwagens met behulp van slepers. [N 95, 704]
II-5
|
17943 |
waggelen |
dazelen:
daazele (Q111p Klimmen),
dazele (Q111p Klimmen),
sjachelen:
sjēigele (Q111p Klimmen),
slingeren:
sjlingere (Q111p Klimmen),
slodderen:
sjloddere (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
stevelen:
sjtiebele (Q111p Klimmen),
strompelen:
sjtrompele (Q111p Klimmen),
sjtrómpele (Q111p Klimmen),
waggelen:
waGkele (Q111p Klimmen),
zigzaggen:
zigzagge (Q111p Klimmen),
zwaaien:
zjwéjje (Q111p Klimmen),
zwabberen:
zjwabbere (Q111p Klimmen)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: onvast, wankelend lopen [stroemele, striemele, strampele] [N 10 (1961)] || slingerend lopen [N 38 (1971)]
III-1-2
|
21162 |
wagon |
spoorwagen:
sjpaorwage (Q111p Klimmen),
wagon (<eng.):
wagon (Q111p Klimmen),
wagón (Q111p Klimmen)
|
een spoorwagen [wagon, cabine] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25214 |
wak in het ijs |
gelong:
galoong (Q111p Klimmen),
galooɛ̄ng (Q111p Klimmen),
gelong (Q111p Klimmen),
lok:
laok (Q111p Klimmen)
|
gat in het ijs, dat erin gehakt is [DC 44 (1969)] || gat in het ijs, waar het water niet bevroren is [DC 44 (1969)] || wak (in het ijs) [SGV (1914)]
III-4-4
|
17845 |
wakker |
wakker:
wakker (Q111p Klimmen)
|
Wakker: niet slapend (wakker, snuig). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22685 |
waldhoorn |
waldhoorn:
walthōͅrə (Q111p Klimmen)
|
Het blaasinstrument zonder ventielen, met een zachte toon [hoorn, waldhoorn]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
19477 |
walm |
kwalm:
kwallem (Q111p Klimmen),
zwadem:
zjwaam (Q111p Klimmen)
|
dikke vettige damp of rook (walm, kwalm, blaak, zwalm, galm) [N 90 (1982)]
III-2-1
|
31478 |
walsmachine, pijpenwals |
pijpenwals:
pīpǝwals (Q111p Klimmen),
plaatwals:
plātwals (Q111p Klimmen)
|
In het algemeen een machine waarmee plaatmateriaal tot cilinders gebogen kan worden. De walsmachine wordt vooral gebruikt bij het vervaardigen van buizen, pijpen en kachelpijpen. De machine bestaat doorgaans uit twee of drie walsrollen waartussen de vlakke strook metaalplaat tot pijp of goot gebogen wordt. Zie ook afb. 169. [N 33, 218; N 33, 239; N 64, 10a]
II-11
|
18692 |
wambuis |
kiel:
keel (Q111p Klimmen),
wambuis:
wammes (Q111p Klimmen)
|
wambuis, kort tot het middel reikend overkledingstuk [wammes, buis, buist, sent] [N 23 (1964)]
III-1-3
|