31200 |
weegtoestel voor ijzer |
bascule:
baskyl (Q111p Klimmen)
|
In dit lemma zijn de antwoorden bijeengeplaatst op vraag N 33, 208: "De weegschaal die gebruikt wordt om zwaar ijzerwerk te wegen." De benamingen in het lemma duiden verschillende weegtoestellen aan. De woordtypen bascule, pondel en unsel zijn specifiek van toepassing op een weegwerktuig met ongelijke armen, waarmee men, door met een klein gewicht aan de lange arm heen en weer te schuiven, een grote last, die aan de korte arm hangt, kan wegen. [N 33, 208]
II-11
|
33821 |
week in de muil |
lijs in de muil:
līs en dǝ mul (Q111p Klimmen)
|
Gevoelig in de mond voor de druk van het gebit, vooral bij jonge paarden. [JG 1a; N 8, 64f]
I-9
|
23511 |
weekdienst |
dienst voor een dode:
deens vuër `ne doë (Q111p Klimmen)
|
Een wekelijkse mis voor een overledene, weekdienst. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21279 |
weelde |
welmoed:
waalmood (Q111p Klimmen)
|
weelde [SGV (1914)]
III-3-1
|
17575 |
weerborstel |
weerstruif:
waersjtrōēf (Q111p Klimmen),
weerwas:
ne weerwas (Q111p Klimmen),
waerwosj (Q111p Klimmen),
wendrik:
ne waendrik (Q111p Klimmen)
|
valse kruin, zomaar ergens in het hoofdhaar [wersboorsel, wirborstel] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25112 |
weerlichten |
weerlichten:
waerleechte (Q111p Klimmen),
weerlichte (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
bliksemen aan de horizon zodat alleen de weerschijn zichtbaar is zonder dat de donder gehoord wordt [weerlichten, heilichten] [N 81 (1980)] || bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)]
III-4-4
|
25110 |
weerlichtx |
weerlicht:
waerleech (Q111p Klimmen),
zeebrand:
zieëbrand (Q111p Klimmen),
zië-brand (Q111p Klimmen),
zîêbrand (Q111p Klimmen)
|
bliksemen aan de horizon zodat alleen de weerschijn zichtbaar is zonder dat de donder gehoord wordt [weerlichten, heilichten] [N 81 (1980)] || bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)] || weerlicht waarvan men de eigenlijke straal niet ziet, oplichtend aan de horizon [zeebrand] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25206 |
weersgesteldheid |
weer:
wear (Q111p Klimmen),
wêr (Q111p Klimmen)
|
weer [DC 03 (1934)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
33820 |
weerstand biedend |
wreed in de muil:
vrīǝ en dǝ mul (Q111p Klimmen)
|
Hard in de bek, minder gevoelig voor de toom. Het paard verzet zich tegen het trekken, vooral bij het begin van een nieuw of lang niet gedaan werk, of als het hard moet trekken. [N 8, 64e]
I-9
|
23335 |
weerwolf |
weerwolf:
wêrwauf (Q111p Klimmen)
|
weerwolf [SGV (1914)]
III-3-3
|