18155 |
ziekenhuis |
hospitaal:
hospetaal (Q111p Klimmen)
|
Ziekenhuis: inrichting voor het verplegen van zieken (hospitaal, gasthuis). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24053 |
ziekenlantaarn |
bel:
de bel (Q111p Klimmen),
communielamp:
de communielamp (Q111p Klimmen),
lucht:
de luch (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
schel:
de sjel (Q111p Klimmen)
|
De lantaarn die door de misdienaars gedragen wordt als Ons Heer naar een zieke wordt gebracht [lanteer]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24089 |
ziekenzuster |
begijn:
begien (Q111p Klimmen),
krankenzuster:
`n krankezuster (Q111p Klimmen),
krankezuster (Q111p Klimmen),
ziekenzuster:
eine ziekezuster (Q111p Klimmen),
zuster van het groene kruis:
zuster van t greun kruuts (Q111p Klimmen)
|
Een zuster die zich bezig houdt met de verpleging van zieken [leefdezuster]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17980 |
ziekte |
krankte:
krenkde (Q111p Klimmen)
|
ziekte [SGV (1914)]
III-1-2
|
34518 |
ziekten van de krop |
krop:
krop (Q111p Klimmen)
|
De krop kan uitzetten als gevolg van voedering met te veel of moeilijk te verteren voedsel. Na het drinken van water zet hij dan uit. Na het drinken van te veel koud water kan de krop week worden door te grote afkoeling. Er treedt dan een verlamming van de spieren op. [N 19, 64]
I-12
|
27654 |
ziekteverzuim |
krankenschicht:
kraŋkǝšix (Q111p Klimmen [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
onvalschicht:
onvalšix (Q111p Klimmen [Emma])
|
Dag of periode waarop men door ziekte niet werkt. [N 95, 918; N 95, 918 add.; monogr.]
II-5
|
23338 |
ziel |
ziel:
de zieël (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
de ziël (Q111p Klimmen),
zeiel (Q111p Klimmen)
|
De ziel [zieël, zie.l, zeel]. [N 96D (1989)] || ziel [SGV (1914)]
III-3-3
|
23617 |
zielboek |
dodenlijst:
de doeëdelies (Q111p Klimmen),
de doëdelies (Q111p Klimmen),
dodeliest (Q111p Klimmen)
|
Het zielenboek, het register van overledenen, wier namen op vaste tijden van de preekstoel werden afgelezen, voorzover de nabestaanden het zielenboekgeld hadden voldaan [zielboek, dodenlijst?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23908 |
zielenheil |
zielenheil:
bae vuër t ziëleheil (Q111p Klimmen),
ut zieleheil (Q111p Klimmen),
weinig gebruikelijk
t zieëleheil (Q111p Klimmen)
|
Het zieleheil. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17783 |
zien, kijken |
kijken:
kīēke (Q111p Klimmen),
zien:
zeie (Q111p Klimmen),
zīən (Q111p Klimmen)
|
kijken [SGV (1914)] || zien [RND], [SGV (1914)]
III-1-1
|